ECLI:NL:RBDHA:2020:14885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
NL20.10847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de bekering van eiser tot het christendom niet geloofwaardig werd geacht. Eiser had verklaard dat hij zich had bekeerd tot het christendom en problemen had ondervonden na ontdekking door de Iraanse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn bekering en de bijbehorende problemen onvoldoende overtuigend waren. De rechtbank vond het ongeloofwaardig dat eiser zich in een kort tijdsbestek zo sterk in het christendom had geïnteresseerd en dat hij niet in staat was om concrete voorbeelden of Bijbelverhalen te noemen die zijn bekering onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de bekering van eiser niet geloofwaardig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10847

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.H.A.M. Elias).

ProcesverloopBij besluit van 1 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 12 september 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tevens heeft verweerder geweigerd om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw in verbinding met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) te verlenen en om ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Z. Asadi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [1990] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom en problemen heeft ondervonden nadat de Iraanse autoriteiten dit hebben ontdekt.
3. Verweerder heeft eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Echter, de door eiser verklaarde bekering tot het christendom en zijn gestelde problemen na de arrestatie van een andere bekeerling, Mehran, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
4. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Volgens eiser heeft verweerder zijn bekering tot het christendom en de ondervonden problemen ten onrechte niet geloofwaardig geacht.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden op grond van de door eiser afgelegde verklaringen. Verweerder heeft het in de eerste plaats ongeloofwaardig mogen achten dat eiser een relatie heeft gehad met [A] en dat hij door de beëindiging van die relatie in een crisis is beland. Daarbij heeft verweerder belang mogen toekennen dat eiser enerzijds heeft verklaard gedurende twee jaar een relatie met [A] te hebben gehad en dat hij graag met haar wilde trouwen, terwijl hij bij de vragen van verweerder over welke persoonlijke kenmerken van [A] hij zo aantrekkelijk vond, blijft steken in oppervlakkigheden, als haar uiterlijk en haar manier van praten. De rechtbank kan de stelling van eisers gemachtigde ter zitting wel volgen dat het niet aan de IND is om te beoordelen waarom iemand verliefd wordt op iemand, maar bij een serieuze relatie van twee jaar mag wel worden verwacht dat je duidelijke karaktereigenschappen van iemand kunt benoemen en kunt aangeven om welke redenen je met die persoon wilt trouwen. Daarbij is het van belang dat eiser heeft verklaard dat het hem heel erg geraakt heeft toen hij haar betrapte met een andere man en de relatie uitging. In dat geval had van eiser verwacht mogen worden dat hij concreet zou kunnen aangeven wat haar voor hem zo bijzonder maakte.
6. Vervolgens heeft verweerder het niet geloofwaardig mogen achten dat eiser zich in een kort tijdsbestek van 15 à 20 minuten al zodanig in het christendom interesseerde dat hij zijn vriend [B] vroeg de Bijbel te mogen lenen. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat eiser op dat moment niet (meer) gelovig was en zich nog in een crisis bevond. Ondanks dat hij geraakt kon zijn door de wijze waarop [B] zijn problemen analyseerde, heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt welke elementen uit het christendom hem zo hebben geraakt dat hij, zonder een kritische houding daarin aan te nemen, al snel besloot kerkdiensten bij te wonen en een geloofsbelijdenis af te leggen. Eiser had immers pas in maart 2018 via [B] kennis gemaakt met het christendom, woonde in april 2018 al de eerste kerkdienst bij en legde na vier maanden al zijn geloofsbelijdenis af. Dit is te meer opmerkelijk nu eiser heeft verklaard dat hij op zijn vijftiende gedurende een periode tevergeefs had getracht als moslim te leven. Nu het voor hem duidelijk was geworden dat de islam niet bij hem paste, zou het logisch zijn als eiser zich eerst goed in het christendom en de verschillende stromingen zou hebben verdiept voordat hij de beslissing zou nemen zich tot een nieuwe religie, het christendom, te bekeren. Ook heeft verweerder bij de beoordeling mogen betrekken dat eiser heeft aangegeven dat zijn eigen denkbeelden al voor een belangrijk deel strookten met het christendom. Daardoor rijst bij verweerder niet ten onrechte de vraag welke elementen van het christendom dan toch zo bijzonder waren voor eiser dat zij zijn denken en gedrag hebben beïnvloed. Eiser is er niet in geslaagd dit inzichtelijk te maken.
7. Verweerder heeft bij de beoordeling ook mogen betrekken dat eiser summier heeft verklaard over welke preken en welk Bijbelverhaal hem bij zijn gebleven. Eiser heeft hierover verklaard: “Daar waar er in de Bijbel gesproken wordt over liefhebben van je vijanden, is erg interessant voor mij. De reden daarvoor is, omdat ik zelf mensen heb vergeven. Daardoor ben ik zelf van binnenuit veranderd. Ik had daarvan zelf het voordeel ervaren.” [1] Behalve dat eiser hier niet in staat was, ondanks dat verweerder bij herhaling hierom heeft gevraagd, een concreet Bijbelverhaal te benoemen, blijft eiser steken in het benoemen van één kernwaarde, waarvan hij zelf al had verklaard dat hij die van huis uit had meegekregen. Ook bij de vraag van verweerder wat ‘verlossing’ voor hem betekent, komt eiser weer terug op het vergeven van anderen. [2] Belangrijk daarbij is ook dat eiser niet concreet aan kan geven welke passages uit de Bijbel dan maken dat hij anderen nu wel kan vergeven en dat hij nu kan leven zonder wrok en met innerlijke rust, terwijl hij de kernwaarde van vergeving al meegekregen had in zijn opvoeding. Van eiser mag verwacht worden dat hij inzichtelijk kan maken waarom de Bijbel wel invloed op zijn denken en gedrag heeft en de kernwaarden op zichzelf, dus niet verbonden aan een religie, kennelijk niet.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte eisers bekering tot het christendom niet geloofwaardig heeft gevonden op basis van de verklaringen die eiser hierover heeft afgelegd.
9. Ter onderbouwing van zijn bekering heeft eiser de volgende documenten overgelegd: een brief van mevrouw [C] van de Christengemeente [Kerk] , een doopcertificaat en een document van Stichting Gave van november 2017. Verweerder heeft gesteld dat de deelname van eiser aan kerkelijke activiteiten wordt gevolgd. Echter, een regelmatige kerkgang of een doopakte zijn volgens verweerder op zichzelf niet voldoende om een gestelde bekering niet aannemelijk te maken.
10. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ABRvS [3] , kunnen verklaringen van personen en organisaties weliswaar dienen ter staving van een bekering, maar dergelijke verklaringen laten de verantwoordelijkheid van een vreemdeling onverlet om (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen met betrekking tot de gestelde bekering, waaronder de motieven voor en het proces van bekering alsook de betekenis die bekering voor hem heeft. Zoals hierboven is overwogen en geoordeeld is eiser daarin niet geslaagd. Gelet hierop heeft verweerder zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de overgelegde documenten niet de waarde kan worden gehecht die eiser hieraan toegedicht zou willen zien. Die documenten kunnen immers niet wegnemen dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen overtuigende verklaringen over zijn bekering heeft afgelegd.
11. Nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder de gestelde bekering niet geloofwaardig heeft mogen achten, heeft verweerder zich primair op het standpunt mogen stellen dat de door eiser gestelde problemen vanwege zijn bekering niet geloofwaardig zijn. De gronden die eiser betreffende het subsidiaire standpunt van verweerder heeft ingediend, behoeven geen bespreking meer.
11. Eisers betoog dat hij bij terugkeer in Iran direct zal worden ondervraagd over de redenen van zijn lange verblijf in het buitenland en dat hij dan gedwongen wordt zijn bekering te verloochenen om niet in de gevangenis te komen, slaagt reeds niet nu de gestelde bekering niet ten onrechte niet geloofwaardig is geacht door verweerder.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid vandrs. S.S. Mazaheri, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Pagina 27 van het rapport van nader gehoor.
2.Pagina 32 van het rapport van nader gehoor.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3270.