ECLI:NL:RBDHA:2020:14883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
NL20.10403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en geloofwaardigheid van verklaringen van eiser van Iraakse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Iraakse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig werden geacht, maar dat zijn verklaringen over de problemen met zijn zwagers niet geloofwaardig waren. Eiser had in Nederland verklaard dat zijn vrouw in 2009 door haar broers was neergestoken, terwijl hij in Duitsland een andere verklaring had afgelegd over de steekpartij. De rechtbank oordeelde dat deze tegenstrijdigheden afbreuk deden aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.

Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte had gesteld dat hij niet kon aangeven wanneer zijn schoonvader was overleden, wat volgens hem afbreuk deed aan zijn geloofwaardigheid. De rechtbank oordeelde echter dat van eiser verwacht mocht worden dat hij deze informatie kon verstrekken, gezien de cruciale rol van zijn schoonvader in zijn leven. Eiser stelde ook dat er gedurende zijn verblijf in Irak een levensbedreigende situatie was, maar de rechtbank vond dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk in gevaar was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat eiser zijn relaas niet kon onderbouwen met documenten en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet vrijwillig naar Irak was teruggekeerd. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10403

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.H.A.M. Elias).

ProcesverloopBij besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 24 augustus 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tevens heeft verweerder geweigerd om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw in verbinding met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) te verlenen en om ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1991] .
2. Gezien de gedingstukken, in het bijzonder het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen, stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat verweerder de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig heeft geacht. De door eiser verklaarde problemen met zijn zwagers vanwege het feit dat hij in 2009 een relatie met zijn vrouw had voorafgaand aan hun huwelijk acht verweerder niet geloofwaardig.
3. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiser noch in de zienswijze, noch in de gronden van beroep gronden heeft gericht tegen verweerders overweging dat eiser in Nederland verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met verklaringen afgelegd tijdens zijn asielprocedure in Duitsland. Terwijl eiser in Nederland heeft verklaard dat zijn vrouw in 2009 door haar broers is neergestoken, heeft hij in Duitsland verklaard dat zijn vrouw in oktober 2015 is neergestoken. Daarnaast heeft eiser in Duitsland ook een andere reden voor de steekpartij gegeven. Eiser heeft in Duitsland namelijk verklaard dat zijn vrouw door zijn zwager is neergestoken, omdat hij boos op haar was omdat zij naar het ongelovige Turkije op vakantie was gegaan. Daarentegen heeft eiser in Nederland verklaard dat de reden van de steekpartij hun relatie voor het huwelijk was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze tegenstrijdige verklaringen ernstig afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Met name nu verweerder heeft aangegeven, hetgeen ook niet door eiser is weersproken, dat uit de asielaanvraag in Duitsland blijkt dat de gestelde steekpartij in 2015 voor eiser de directe aanleiding was om asiel aan te vragen in Duitsland. Dit terwijl eiser in Nederland heeft verklaard dat hij in Duitsland asiel heeft aangevraagd vanwege de onveilige situatie in Irak.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de omstandigheid dat eiser niet, ook niet bij benadering, kan aangeven wanneer zijn schoonvader is overleden afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde problemen met zijn zwagers.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat, met name nu zijn schoonvader van cruciaal belang was voor het huwelijk met zijn vrouw en zijn gezinsleven in Irak, van eiser verwacht mocht worden dat hij bij benadering kan verklaren wanneer zijn schoonvader is overleden. In die omstandigheid dat eiser met zijn gezin ten tijde van het overlijden in Europa verbleef, hoefde verweerder geen reden te zien dat eiser niet weet wanneer het overlijden plaatsvond. Eiser is immers in 2017 teruggekeerd naar Irak en verwacht mocht worden dat eiser zelf heeft geïnformeerd wanneer zijn schoonvader is overleden, vooral nu daarmee volgens hem de problemen begonnen die tot zijn vlucht naar Nederland leidden.
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat tussen de incidenten van maart 2015 en zijn vertrek uit Irak in juni 2018 geen incidenten hebben plaatsgevonden waardoor eiser moest vluchten. Volgens eiser was er gedurende de hele periode sprake van een levensbedreigende situatie en was eiser voor zijn veiligheid afhankelijk van de bescherming van sjeik [A] en kolonel [B] .
7. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij voor zijn zwagers vreesde, dat hij ze tweemaal in de auto is tegengekomen en toen snel is omgekeerd, maar uit eisers verklaringen blijkt niet dat zij eiser hebben geprobeerd op te zoeken, te vervolgen of anderszins hebben lastig gevallen in die periode. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zich in een levensbedreigende situatie bevond en dat hij ten tijde van zijn vertrek gegronde vrees voor vervolging had.
8. Met betrekking tot eisers beroepsgrond dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij zijn relaas niet kan onderbouwen met documenten, overweegt de rechtbank dat verweerder dit aan eiser mag tegenwerpen in samenhang met de andere redenen waarom het asielrelaas volgens verweerder niet geloofwaardig is.
9. Met betrekking tot eisers beroepsgrond dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij in maart 2017 vrijwillig terug is gekeerd naar Irak, terwijl hij toen door Duitsland naar Irak was uitgezet overweegt de rechtbank dat uit informatie van de Duitse autoriteiten van 18 juni 2019 blijkt dat eiser en zijn vrouw het beroep tegen de afwijzing van hun asielverzoek in Duitsland op 6 februari 2017 hebben ingetrokken, met als reden dat zij vrijwillig en permanent naar het land van herkomst willen vertrekken. Op 8 maart 2017 is eiser met zijn gezin vervolgens naar Irak teruggekeerd op basis van een StarthilfePlus-aanvraag. Vervolgens heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in december 2017 niet vrijwillig naar Irak is teruggekeerd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van drs. S.S. Mazaheri, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.