ECLI:NL:RBDHA:2020:14881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AWB 19/9427 en 20/1917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM en beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft eiseres, een Surinaamse vrouw, op 9 september 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in Nederland op basis van gezinsleven met haar zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd op 4 december 2019 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, met een licht inreisverbod van twee jaar. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 3 maart 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er weliswaar sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en haar zoon, maar dat de afwijzing van de verblijfsvergunning een gerechtvaardigde inmenging vormt in dat gezinsleven. De rechtbank weegt de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder dan de persoonlijke belangen van eiseres. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat haar zoon, die in Nederland woont en studeert, niet zonder haar kan functioneren. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris zorgvuldig heeft gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag terecht is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiseres heeft geen recht op proceskostenvergoeding, omdat er geen aanleiding voor is. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/9427 en AWB 20/1917
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 30 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [1972] , van Surinaamse nationaliteit, eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Namens eiseres/verzoekster (hierna: eiseres) is op 9 september 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 van het EVRM ingediend. Eiseres wenst bij haar zoon [minderjarige 1] (referent), geboren op [2001] en van Nederlandse nationaliteit, te verblijven.
Bij besluit van 4 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Tevens heeft verweerder eiseres een licht inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld [1] met een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting (via skype) heeft plaatsgevonden op 29 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar nicht [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft twee meerderjarige zonen [minderjarige 2] , geboren op [1999] en van Surinaamse nationaliteit, en [minderjarige 1] , geboren op [2001] en per 24 december 2015 van Nederlandse nationaliteit). Eiseres is geboren en getogen in Suriname. Van ongeveer 2003 tot 2008 heeft eiseres met haar twee zonen in Nederland verbleven. Daaruit is geen verblijfsrecht voortgevloeid.
2. Eiseres is op 15 februari 2019 met haar jongste zoon [minderjarige 1] Nederland in gereisd. De toentertijd gedane aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van het arrest Chavez Vilchez heeft verweerder afgewezen. Als reden heeft verweerder hierbij gegeven dat [minderjarige 1] lopende die procedure meerderjarig is geworden, niet langer onder de reikwijdte van het arrest Chavez Vilchez viel en er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie om eiseres op die grond tóch een verblijfsvergunning toe te kennen. Vervolgens is onderhavige aanvraag ingediend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de onderhavige aanvraag gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiseres en referent [minderjarige 1] , maar dat het niet toestaan van verblijf aan eiseres een gerechtvaardigde inmenging op dit familie- en gezinsleven inhoudt. Onder afweging van alle belangen, weegt het belang van de Nederlandse overheid volgens verweerder zwaarder. Om die reden wordt aan eiseres geen verblijfsvergunning verleend.
4. Eiseres stelt in beroep dat de inmenging op het gezinsleven tussen eiseres en referent niet gerechtvaardigd is. Volgens eiseres is de belangenafweging onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd. [minderjarige 1] is een jonge adolescent, hij heeft geen zelfstandig bestaan en geen eigen gezin. Hij heeft altijd bij zijn moeder gewoond en doet dit in Nederland ook. Hij is afhankelijk van zijn moeder. [minderjarige 1] verklaart zelf ook dat hij zijn moeder nodig heeft en zich een bestaan zonder haar niet kan voorstellen. Dan moet zwaar gewicht toegekend worden aan het gezinsleven en de band van [minderjarige 1] met zijn moeder. Van [minderjarige 1] kan niet worden gevraagd te kiezen om zich te scheiden van zijn moeder of mee terug naar Suriname te gaan. [minderjarige 1] is Nederlander, hij studeert in Nederland en wil hier zo gauw mogelijk de arbeidsmarkt op. Hij heeft het recht in Nederland te verblijven.
5. Volgens verweerder is de aanvraag terecht afgewezen. Alles afwegend is - kort gezegd - het belang van eiseres, om bij referent in Nederland te verblijven, minder zwaarwegend geacht dan het belang van de Nederlandse overheid, om een restrictief toelatingsbeleid te voeren.
6. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres geen aanknopingspunten om de weging van verweerder onzorgvuldig te achten of te twijfelen aan de evenredigheid daarvan. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat zij eerder (tot aan de Surinaamse onafhankelijkheid) de Nederlandse nationaliteit heeft gehad, dat [minderjarige 1] de Nederlandse nationaliteit heeft en dat [minderjarige 1] inmiddels 18 jaar is. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres meegewogen dat zij is geboren en getogen in Suriname, dat zij van 2003 tot 2008 met haar kinderen in Nederland heeft verbleven (zonder verblijfsvergunning) en vervolgens is teruggekeerd naar Suriname. In Suriname heeft zij met haar twee kinderen gewoond en gewerkt, haar kinderen groeiden op in Suriname en gingen daar naar school. [minderjarige 1] heeft vanaf zijn 2e levensjaar vijf jaar in Nederland gewoond, en is daarna met eiseres naar Suriname teruggekeerd. Hij is in Suriname opgegroeid, spreekt de taal en is bekend met de cultuur. Het grootste deel van zijn leven en vormende jaren heeft [minderjarige 1] in Suriname doorgebracht. Het is niet gebleken dat eiseres en [minderjarige 1] hun familie- en gezinsleven niet in Suriname kunnen uitoefenen. Dat [minderjarige 1] dan zijn eventuele Nederlandse verworvenheden moet prijsgeven, is niet een objectieve belemmering maar een consequentie van een persoonlijke keuze. Dat [minderjarige 1] nu een opleiding in Nederland wil volgen en zijn toekomst in Nederland ziet, betekent niet dat eiseres ook verblijf in Nederland moet worden toegestaan. Eiseres heeft geen stukken overgelegd die de binding van haarzelf en/of [minderjarige 1] met Nederland verder onderbouwen. De in beroep overlegde aanmeldingsformulieren van [minderjarige 1] kunnen niet als zodanig worden aangemerkt, omdat daaruit niet blijkt dat [minderjarige 1] daadwerkelijk een opleiding volgt. Dat het familie- en gezinsleven alleen in Nederland plaats kan vinden, ziet verweerder niet
.Dan weegt voor verweerder het belang van de Nederlandse overheid, die is gediend een restrictief toelatingsbeleid te voeren en het economisch welzijn van het land te beschermen, zwaarder dan de individuele belangen van eiseres.
Dat verweerder bij deze weging van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan, ziet de rechtbank niet. De stelling van eiseres, dat [minderjarige 1] (emotioneel) afhankelijk is, is niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. De verklaring van de nicht van eiseres, [A] , ter zitting kan naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanig worden aangemerkt, gelet op de familieband met eiseres.
7. Eiseres stelt voorts dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij heeft van verweerder onvoldoende gelegenheid gehad om haar bezwaar aan te vullen of om aanvullende informatie te vragen. Verweerder heeft heel snel een besluit genomen. [minderjarige 1] heeft veel moeite gehad met het aanvragen van een BSN-nummer en een tegemoetkoming in de studiekosten. Het is onmogelijk geweest het bezwaar met nadere stukken te onderbouwen. Eiseres is naar eigen zeggen een (effectief) rechtsmiddel ontnomen.
8. Volgens verweerder is van onzorgvuldigheid geen sprake. Eiseres heeft voldoende gelegenheid gekregen haar stellingen te onderbouwen.
9. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen aanleiding de besluitvorming onzorgvuldig te achten. Eiseres heeft naar aanleiding van de aanvraag, het verzoek om informatie van 10 oktober 2019 van verweerder, haar bezwaar én naar aanleiding van haar beroep de gelegenheid gehad om haar standpunten te onderbouwen. Eiseres heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Dat verweerder heel snel na het primaire besluit heeft beslist op haar bezwaar, en haar zo de pas heeft afgesneden om haar bezwaar aan te vullen, ziet de rechtbank niet. Het bestreden besluit dateert van 3 maart 2020, aldus ongeveer drie maanden na het primaire besluit van 4 december 2019 en ongeveer vier weken na indiening van de aanvullende bezwaargronden van 30 januari 2020. Bovendien is het aan eiseres zelf om haar stellingen te onderbouwen met schriftelijke bewijsstukken, ongeacht of verweerder haar hiertoe uitnodigt.
10. Voor het overige is niet gesteld of gebleken dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
11. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)