In deze zaak heeft eiseres, een Surinaamse vrouw, op 9 september 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in Nederland op basis van gezinsleven met haar zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd op 4 december 2019 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, met een licht inreisverbod van twee jaar. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 3 maart 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er weliswaar sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en haar zoon, maar dat de afwijzing van de verblijfsvergunning een gerechtvaardigde inmenging vormt in dat gezinsleven. De rechtbank weegt de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder dan de persoonlijke belangen van eiseres. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat haar zoon, die in Nederland woont en studeert, niet zonder haar kan functioneren. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris zorgvuldig heeft gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag terecht is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiseres heeft geen recht op proceskostenvergoeding, omdat er geen aanleiding voor is. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.