ECLI:NL:RBDHA:2020:14859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
NL20.17895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met strafrechtelijke achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 12 oktober 2020 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser strafrechtelijk was staandegehouden in verband met een winkeldiefstal en dat de staandehouding niet ter toetsing voorlag.

De rechtbank overwoog dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, ondanks de betwisting door eiser. Eiser had verklaard dat hij niet wenste mee te werken aan het verkrijgen van identiteitsdocumenten en dat hij niet terug wilde keren naar Algerije, tenzij hij een geldbedrag van € 4000,- zou ontvangen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel, en dat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17895
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.G. Wattilete), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft op 12 oktober 2020 een nader stuk aan het digitale dossier toegevoegd. Eiser heeft hier op 13 oktober 2020 een schriftelijke reactie op gegeven.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [1998] .
2. Eiser voert aan dat onduidelijk is of de staandehouding die aan de bewaring vooraf is gegaan, vreemdelingrechtelijk van aard is. Het kan daarom niet getoetst worden of de staandehouding rechtmatig heeft plaatsgevonden.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft na de zitting op 12 oktober 2020 stukken ten behoeve van de strafrechtelijke procedure aan het digitale dossier toegevoegd. Dit omvat onder andere het proces-verbaal van voorgeleiding in verband met aanhouding van 30 september 2020, het bevel tot inverzekeringstelling van 1 oktober 2020
en het proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2020. Ook zijn er foto’s van beveiligingscamera’s overgelegd. Uit deze stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat eiser strafrechtelijk is staandegehouden in verband met een winkeldiefstal in Amsterdam. Omdat eiser strafrechtelijk is staandegehouden, ligt de staandehouding hier niet ter toetsing voor. De beroepsgrond slaagt niet.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Eiser betwist de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen. Eiser is op grond van de Dublinverordening vanuit Zwitserland naar Nederland gekomen. Er kan daarom niet worden gezegd dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnen gekomen. Verder kan niet worden tegengeworpen dat eiser niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit en dat hij niet meewerkt aan zijn terugkeer.
6. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Eiser verklaart in het gehoor voor inbewaringstelling van 2 oktober 2020 dat hij niet wil meewerken aan het verkrijgen van identiteitsdocumenten. Hij verklaart niets met Algerije te maken willen hebben. De grond onder 3d is daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft verder in het gehoor voor inbewaringstelling verklaard dat hij niet wenst terug te keren. Hij verklaart alleen terug te willen keren als hij € 4000,- mee krijgt. Eiser heeft verder verklaard dat hij naar Frankrijk wil reizen, omdat zijn moeder daar woont. De grond onder 3i is daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. De gronden onder 3d en 3i kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Er is weliswaar een laissez-passer (lp) aangevraagd, maar het is onduidelijk of hij dit document kan krijgen. Verder zijn er geen vluchten vanuit Nederland naar Algerije. Marokko heeft de grenzen gesloten voor Nederland, dus de kans is groot dat Algerije snel volgt.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Er is een lp aangevraagd op 7 oktober 2020. Niet valt in te zien dat de Algerijnse autoriteiten dit document niet zullen afgeven. Dat er mogelijk geen vluchten zullen plaatsvinden naar Algerije is een onzekere toekomstige gebeurtenis en hieruit kan niet de conclusie getrokken worden dat zicht op verwijdering op dit moment ontbreekt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.