ECLI:NL:RBDHA:2020:14856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
NL20.10668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Soedanese eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Soedanese eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is verschenen op de zitting, terwijl de verweerder zich wel heeft laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de verklaringen van de eiser over zijn problemen op de markt in Soedan ongeloofwaardig werden bevonden. De rechtbank oordeelde dat de eiser inconsistent en vage verklaringen had afgelegd over belangrijke data en gebeurtenissen die cruciaal waren voor zijn asielrelaas. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de verweerder voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van de eiser, maar dat dit niet leidde tot een andere conclusie over de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard. Tevens is de verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser tot een bedrag van € 525,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10668
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het besluit van 13 mei 2020 gewijzigd voor wat betreft de rechtsgevolgen en de ambtshalve toets.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Soedanese nationaliteit en is geboren op [1969] . Op 20 augustus 2018 is door de Nederlandse vertegenwoordiging in Tel Aviv aan eiser een machtiging tot voorlopig verblijf afgegeven in het kader van nareis. Bij besluit van 14 november 2018 is ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), met ingang van 21 augustus 2018, geldig tot 21 augustus 2023. Eiser heeft op 24 januari 2019 onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden op de markt waar hij spullen verkocht vanwege zijn afkomst en omdat hij geen vergunning had. In april 2012 was de maat vol en besloot eiser om naar Israël te gaan. Eiser is toen in Egypte gestrand en teruggestuurd naar Soedan. Hij kreeg in 2013 weer problemen op de markt, dit keer samen met zijn zoon. Na drie of vier dagen in gevangenschap te
hebben doorgebracht is eiser vrijgekomen door te ontsnappen en daarna is eiser weer vertrokken uit Soedan.
Het beroep tegen het bestreden besluit I
2. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II. Omdat het bestreden besluit I is vervangen door het bestreden besluit II en niet gebleken is van enig belang bij een verdere inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I zal de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs in verband met de behandeling van het beroep gericht tegen het bestreden besluit I bij de rechtbank heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Het beroep tegen het bestreden besluit II
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen op de markt.
4. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over zijn problemen op de markt heeft verweerder ongeloofwaardig bevonden. Verweerder heeft daarom bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
5. Eiser voert in beroep aan dat er te weinig aandacht is geschonken aan de elementen uit zijn relaas die relevant zijn en die positief en overtuigend zijn. Uit het bestreden besluit blijkt volgens eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het tijdsverloop sinds de gebeurtenissen en zijn persoonlijke omstandigheden. Volgens eiser moest hij naar de markt terugkeren om te overleven. Eiser meent dat hij overtuigend heeft verklaard over de frequentie van de aanhoudingen. Ten onrechte worden zijn verklaringen vergeleken met die van zijn zoon die destijds nog maar 14 jaar oud was. Nergens blijkt uit dat deze omstandigheden zijn betrokken bij de beoordeling. Eiser kon niet naar [plaats 1] om daar zijn werkzaamheden voort te zetten omdat dit maar een kleine plaats was. Volgens eiser is het niet vreemd dat hij kleding kocht op een markt omdat [plaats 2] een zeer grote plaats is waar hij onopgemerkt kon blijven. Nergens blijkt uit dat eiser verklaard zou hebben dat hij op de begrafenis van [A] is geweest. Ten onrechte heeft verweerder geen rekening gehouden met zijn slechte psychische en lichamelijke gesteldheid. Eiser voelde zich tijdens de gehoren slecht en daardoor is de kwaliteit van zijn verklaringen beïnvloed.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte eisers asielrelaas dat hij in Soedan problemen heeft ondervonden op de markt als gevolg waarvan hij is gedetineerd en mishandeld door de autoriteiten ongeloofwaardig bevonden. Van belang is dat eiser vage, bevreemdingwekkende en wisselende verklaringen heeft afgelegd over data en gebeurtenissen die raken aan de kern van zijn asielrelaas. Bevreemdend is dat
eiser steeds terugkeerde naar de plek waar hij veel problemen ondervond. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij zijn koopwaar niet op een andere plek kon verkopen. Bevreemdend is verder dat eiser heeft kunnen ontsnappen uit detentie door met een groep van 20 mannen over een hek te klimmen terwijl er bewapende soldaten/bewakers aanwezig waren op het terrein. Ook heeft eiser wisselende verklaringen afgelegd over de datum van het vertrek uit Soedan en wanneer de problemen zijn begonnen. Eiser heeft verder inconsistent verklaard over de laatste aanhouding en het feit of zijn zoon daar wel of niet bij was. Ook komen de verklaringen van eiser en zijn zoon niet overeen. De leeftijd van de zoon doet hier niet aan af nu het gaat om elementaire verschillen in de verklaringen ten aanzien van gebeurtenissen die de kern van het relaas raken. Het feit dat de gebeurtenissen zeven jaar geleden hebben plaatsgevonden, betekent niet dat eiser op hoofdlijnen niet consistent zou kunnen verklaren over de kern van zijn asielrelaas. Temeer daar verweerder ook waar nodig vragen heeft uitgelegd of herhaald en heeft doorgevraagd. Verweerder heeft aldus het voorgaande niet ten onrechte tegengeworpen hetgeen naar het oordeel van de rechtbank al voldoende is om het relaas ongeloofwaardig te vinden. Wat meer of anders in dit kader is aangevoerd kan daar niet aan af doen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende rekening gehouden met hetgeen staat opgenomen in het FMMU-advies betreffende de medische situatie van eiser en op welke manier daar rekening mee zou moeten worden gehouden. Dat eiser geheugenproblematiek ervaart, zich naar eigen zeggen dingen niet direct kan herinneren, langer moet nadenken en zelf zegt dat hij data bij benadering kan weergegeven, betekent niet dat hij niet in staat was om in ieder geval op hoofdlijnen consistent te verklaren over de aanleiding van zijn vertrek uit Soedan. Hierbij merkt de rechtbank op dat verweerder eiser niet heeft tegengeworpen dat hij geen exacte data heeft kunnen noemen. Ook bij benadering heeft eiser echter wisselend verklaard over belangrijke data van gebeurtenissen en de gebeurtenissen zelf die de kern van zijn relaas raken. Daar komt nog bij dat eiser ook geen gegevens heeft overgelegd om zijn medische situatie te onderbouwen, die gesteld van invloed zou zijn geweest op zijn vermogen om te verklaren.
8. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
18 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. L.A. Banga M. van Ettikhoven
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.