ECLI:NL:RBDHA:2020:14853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
NL20.17924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling met Albanese nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Albanese nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 29 september 2020 door de verweerder was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft betwist dat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, zoals door de verweerder in het besluit is aangegeven. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat de verweerder in het bestreden besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder het feit dat zijn ouders in Frankrijk wonen, geen aanleiding gaven om van het inreisverbod af te zien.

De rechtbank heeft het motiveringsgebrek gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, maar oordeelt dat de verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gestelde omstandigheden niet tot een ander besluit hadden geleid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 oktober 2020 en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17924
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiser heeft ter zitting het beroep tegen de maatregel van bewaring van 29 september 2020 (zaaknummer NL20.17909) ingetrokken.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Albanese nationaliteit en hij is geboren op [2001] .
2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien. De ouders van eiser wonen in Frankrijk. Eiser heeft verder een vriendin in Frankrijk. Hij wil daarnaast de mogelijkheid hebben om te studeren en te werken in de Europese Unie.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid.
6. In het proces-verbaal van gehoor staat, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“V: Heeft u familie in de Europese Unie?
A: Ja mijn ouders in Frankrijk. Ook heb ik een vriendin in Frankrijk.” (…)
V: Zijn er overige redenen en/of bijzondere omstandigheden waarom ik zou moeten afzien van het opleggen van een Inreisverbod, dan wel de duur daarvan verkorten? A: Ik kan dan niet meer naar mijn familie met een inreisverbod. Ik ga wel terug naar Albanië.”
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit ongemotiveerd heeft gelaten waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. Het inreisverbod is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
8. De rechtbank ziet aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Verweerder heeft ter zitting een nadere motivering gegeven ten aanzien van de door eiser gestelde omstandigheden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit eisers verklaringen niet blijkt wat de status van zijn ouders in Frankrijk is. Hij heeft niet onderbouwd dat zijn ouders daadwerkelijk in Frankrijk op legale basis verblijven. Mocht er al sprake van zijn dat eisers ouders in Frankrijk wonen, dan heeft eiser niet aangetoond dat het gezinsleven niet elders kan worden voortgezet. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij legaal arbeid kan verrichten in de Europese Unie dan wel dat hij studeert in de Europese Unie. Verweerder is niet gehouden om op een mogelijk toekomstige gebeurtenis vooruit te lopen. De rechtbank stelt vast dat eiser dit standpunt ter zitting niet gemotiveerd heeft weersproken. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gestelde omstandigheden niet tot een ander besluit hadden geleid. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
9. Het beroep is ongegrond.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, gelet op de motivering in rechtsoverweging 8. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.