ECLI:NL:RBDHA:2020:14832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
NL20.15944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Egyptische nationaliteit claimt. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 23 augustus 2020 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 28 augustus 2020 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

Tijdens de zitting op 31 augustus 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G. Ocak, verklaard dat hij zijn paspoort op zee is verloren en dat hij momenteel dakloos is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, met name op basis van de Dublinverordening en het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de bewaringsgronden onder 3a en 4c als voldoende beschouwd om de maatregel te rechtvaardigen, en heeft de overige gronden niet verder besproken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.G. Nicholson en is openbaar gemaakt op 3 september 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.15944
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 augustus 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Egyptische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1993] .
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; 3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser alle bewaringsgronden betwist. Verweerder heeft ter zitting de zware grond onder 3i en de lichte grond onder 4e laten vallen. De overige gronden handhaaft verweerder. Verweerder kan bij de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die grond blijkt.3 Naar het oordeel van de rechtbank is bij grond 3a duidelijk toegelicht dat verweerder op goede gronden vermoedt dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser kan geen paspoort of ander identiteitsdocument overleggen. Tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling op 23 augustus 2020 heeft eiser zelf verklaard dat hij zijn paspoort op zee is kwijtgeraakt. Dat eiser inmiddels asiel heeft aangevraagd in Nederland doet ook niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Daarnaast is ook de lichte grond onder 4c terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling heeft eiser verklaard dat hij dakloos is en op straat leeft. Af en toe verblijft hij een paar dagen bij kennissen. Eiser beschikt dus niet over een vaste woon- of een verblijfsplaats. De bewaringsgronden onder 3a en 4c zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel dus al dragen. De overige gronden van de maatregel bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 september 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.