ECLI:NL:RBDHA:2020:14813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor familiebezoek op basis van onvoldoende bewijs van familiebanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een visum kort verblijf had aangevraagd voor familiebezoek, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag had afgewezen. Eiser had de aanvraag ingediend met het doel zijn zieke nicht en tante te bezoeken, maar de verweerder stelde dat eiser de gestelde familierechtelijke relatie niet had aangetoond. Dit leidde tot de afwijzing van de aanvraag op basis van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a)ii van de Visumcode, die vereist dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf aangetoond moeten worden.

Eiser voerde aan dat de verweerder buiten de grenzen van de Visumcode was getreden en dat het doel van de reis duidelijk was. Hij betoogde dat het niet kunnen aantonen van familiebanden geen rechtvaardiging was voor de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder terecht had afgewezen, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van de familiebanden. De rechtbank benadrukte dat de aanvrager verplicht is om documenten te verstrekken die het doel van de reis onderbouwen, en dat de verweerder op basis van de Visumcode mag eisen dat bewijs van familiebanden wordt overlegd.

De rechtbank concludeerde dat de verweerder de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat het doel van zijn verblijf daadwerkelijk familiebezoek was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen hoger beroep toegestaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/327

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft een visum kort verblijf aangevraagd met als doel familiebezoek. Eiser wil tijdens zijn bezoek aan Nederland verblijven bij zijn tante [A] , tevens referent. Daarnaast wil eiser zijn zieke nicht [B] bezoeken.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de visumaanvraag van eiser om de volgende reden afgewezen. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor familiebezoek, maar heeft volgens verweerder de gestelde familierechtelijke relatie tussen hem en referent en tussen hem en zijn nicht niet aangetoond. Eiser heeft daarom het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf niet aangetoond. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hiermee sprake is van de in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a)ii, van de Visumcode neergelegde weigeringsgrond. [1]
3. Eiser voert aan dat verweerder buiten de grenzen van de Visumcode is getreden met dit besluit. Eiser betoogt dat het doel van de reis helder is, dat is namelijk kort verblijf. Ook is het voldoende duidelijk bij wie hij kan verblijven. Dat verweerder meent dat de familieband niet is aangetoond, is geen rechtvaardiging voor afwijzing van de gehele aanvraag. Op grond van de Visumcode worden immers ook vreemdelingen toegelaten die geen familiebanden in het te bezoeken land hebben. Daarbij laten familiebanden zich niet altijd eenvoudig bewijzen. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar het arrest Koushaki [2] en naar rechtsoverweging 69 in het arrest Air Baltic [3] . Verder heeft eiser aangevoerd dat gelet op het doel van de Visumcode, te weten het voorkomen dat mensen niet op tijd terugkeren naar hun land van herkomst, verweerder had moeten beoordelen of er een redelijke twijfel bestaat dat eiser de geldigheidsduur van het aangevraagde visum zal overschrijden. Eiser verwijst hiervoor naar de algemene handelwijze van verweerder in dit soort zaken.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen op grond van artikel 32, lid 1, onder a)ii van de Visumcode. Daarin is als zelfstandige afwijzingsgrond opgenomen het niet aangetoond hebben van doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf. Anders dan eiser meent is het doel van zijn voorgenomen verblijf niet ‘kort verblijf’. Het doel van eisers voorgenomen verblijf is ‘familiebezoek’ en daarvoor vraagt hij een visum kort verblijf aan. Andere doelen waarvoor een visum kort verblijf aangevraagd kan worden zijn bijvoorbeeld zaken, studie en medische redenen. De aanvrager dient verweerder voldoende informatie te verstrekken om de aanvraag te kunnen beoordelen. Dit volgt uit artikel 14, eerste lid, onder a van de Visumcode. [4] Daarin wordt van een aanvrager verlangd dat hij documenten verstrekt waaruit het doel en de omstandigheden van de reis blijken. Volgens eisers aanvraag is zijn verblijfsdoel familiebezoek. Dus kan verweerder van eiser verlangen dat hij documenten verstrekt waaruit de familieband met de te bezoeken persoon of personen blijkt. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in Bijlage II, van de Visumcode met de titel “Niet-limitatieve lijst van bewijsstukken”. Uit de aanhef en A. “Documenten waaruit het doel van de reis blijkt”, sub 3, volgt dat de in artikel 14 bedoelde bewijsstukken die door visumaanvragers dienen te worden verstrekt in het geval van reizen met een privékarakter, zoals familiebezoek, onder meer de volgende kunnen zijn: documenten met betrekking tot huisvesting en een uitnodiging van de eventuele gastheer/gastvrouw. Vervolgens vermeldt Bijlage II, onder C “Documenten met betrekking tot de gezinssituatie van de aanvrager” sub 2., dat bewijs van familiebanden met de uitnodigende persoon verlangd kunnen worden. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder van eiser mag verlangen dat hij bewijs van familiebanden met de uitnodigende persoon verstrekt om zo het doel van de reis met privékarakter, familiebezoek, te kunnen beoordelen. Verweerder is daarom, anders dan eiser onder verwijzing naar de genoemde arresten stelt, niet buiten de visumcode getreden.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser met de stukken die hij heeft verstrekt de familiebanden met referent en zijn nicht niet heeft onderbouwd. Daarbij is van belang dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het niet mogelijk is om bewijsstukken van de familiebanden in Suriname te verkrijgen. Dat verweerder daar nader onderzoek naar had moeten doen volgt de rechtbank dan ook niet.
6. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het door eiser gevraagde visum terecht heeft geweigerd, omdat eiser het doel van zijn voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond.
7. Gelet op de overwegingen hiervoor en de inhoud van het dossier heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, terecht afgezien van het horen van eiser. Met wat in de aanvraag- en bezwaarprocedure is aangevoerd was er voor verweerder op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2020.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 32, eerste lid, sub a, onder ii. luidt: Onverminderd artikel 25, lid 1, wordt een visum geweigerd: a) indien de aanvrager ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond.
2.Kenmerk van het arrest genoemd door eiser: C-84/12.
3.Kenmerk van het arrest genoemd door eiser: C-575/12.
4.Van aanvragers van een eenvormig visum wordt verlangd dat zij het volgende verstrekken: