Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Iraanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1994] . Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij biseksueel is. Hij vreest door zijn vader gedood te worden, nu deze hem heeft betrapt tijdens geslachtsgemeenschap met een andere man. Eiser heeft voorts verklaard geen geloof aan te hangen. Daarnaast is eiser van Koerdische afkomst en staat hij op een op [website] geplaatste foto waaronder een pastoor een reactie heeft geplaatst, namelijk ‘de Iraanse christenen in Griekenland’.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- de biseksuele geaardheid van eiser en zijn relatie met [A] ;
- de betrapping door zijn vader tijdens geslachtsgemeenschap met [A] ;
- eiser draagt geen geloof uit/is atheïst;
- eiser behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep;
- het zullen ondervinden van problemen vanwege een foto op [website] waarop eiser met een Koerdische vlag afgebeeld staat;
- het zullen ondervinden van problemen vanwege een foto op [website] waarop eiser afgebeeld staat met een reactie van een pastoor ‘de Iraanse christenen in Griekenland’.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag van eiser eerder bij besluit van 12 december 2017 heeft afgewezen als ongegrond. Het beroep van eiser tegen dit besluit is bij uitspraak van deze rechtbank van 10 september 2018 (NL18.308) gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 12 december 2017 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van die uitspraak.
4. In deze zaak staat allereerst centraal de vraag of verweerder bij het bestreden besluit heeft voldaan aan de opdracht in de uitspraak van de rechtbank van 10 september 2018. De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 september 2018 – samengevat – overwogen dat verweerder ten onrechte het asielrelaas van eiser als ongeloofwaardig heeft beoordeeld zonder daarbij te motiveren wat de invloed van de psychische problematiek van eiser is op zijn verklaringen. Verweerder heeft niet onderzocht in hoeverre de psychische toestand van eiser – en in het bijzonder eisers schizofrenie – van invloed is geweest op zijn vermogen om logisch en consistent te kunnen verklaren. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld geen forensisch medisch onderzoek te hoeven uitvoeren. Verweerder heeft dit geweigerd omdat het asielrelaas als ongeloofwaardig is beoordeeld. De rechtbank heeft destijds geoordeeld dat verweerder zich niet zonder onderzoek naar de invloed van de psychische gesteldheid van eiser op zijn verklaringen een juist beeld van de geloofwaardigheid van de verklaringen heeft kunnen vormen.
Was verweerder op grond van de uitspraak van de rechtbank van 10 september 2018 gehouden om bij eiser een forensisch medisch onderzoek (FMO) uit te voeren?
5. De rechtbank staat allereerst voor de vraag of verweerder op grond van de uitspraak van de rechtbank van 10 september 2018 was gehouden om bij eiser een FMO uit te voeren. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4 waar aangegeven is wat in de uitspraak van 10 september 2018 hierover is overwogen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verweerder op grond van die uitspraak niet gehouden was een FMO bij eiser uit te voeren. Immers, de overweging van de rechtbank zag erop dat verweerder het relaas ten onrechte zonder nadere motivering van de invloed van de psychische problematiek op eisers verklaringen als ongeloofwaardig heeft beoordeeld, zodat verweerder evenmin kon overwegen dat het FMO achterwege dient te blijven. De rechtbank heeft verweerder in de uitspraak van 10 september 2018 niet opgedragen alsnog een FMO op te starten. De beroepsgrond slaagt niet.
Was verweerder op grond van de procedurerichtlijn, het Istanbul protocol en de Werkinstructie gehouden om een FMO op te starten?
6. De rechtbank stelt voorop dat deze vraag nauw samenhangt met de vraag of
uitgegaan kan worden van de verklaringen die eiser in de gehoren in 2016 heeft afgelegd.
7. Eiser heeft in dit kader gesteld dat verweerder ten onrechte zelf is gaan onderzoeken wat de invloed is van schizofrenie op eisers mogelijkheid om te verklaren. Voorts stelt eiser dat verweerder ten onrechte niet is uitgegaan van de door hem afgelegde verklaringen in 2016 en dat deze dermate consistent, gedetailleerd en in lijn zijn met zijn littekens en klachten dat eiser een verblijfsvergunning zou moeten krijgen.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder advies heeft gevraagd aan het FMMU met de vraag of eiser in staat is om te worden gehoord. Uit het medisch advies van FMMU, van 7 oktober 2019, blijkt dat eiser niet in staat is om gehoord te worden en dat op de korte termijn geen verbetering wordt verwacht vanwege de aard en de duur van zijn psychiatrische klachten. De rechtbank stelt vast dat verweerder vervolgens met Werkinstructie 2010/13 is gaan kijken welke invloed schizofrenie, de aandoening waar eiser aan lijdt, kan hebben op het afleggen van verklaringen. Verweerder heeft hierbij algemene, openbare informatie geraadpleegd en heeft vervolgens zelf de conclusie getrokken dat eisers eerdere verklaringen niet geschikt zijn voor een geloofwaardigheidsbeoordeling vanwege het bestaan van ernstige psychische klachten. Vervolgens heeft verweerder geprobeerd op andere wijze nog informatie te vergaren van eiser over zijn asielmotieven.
9. De rechtbank is, met eiser, van oordeel dat verweerder ten onrechte zelf, door het raadplegen van algemene bronnen, heeft beoordeeld welke invloed schizofrenie heeft gehad op zijn mogelijkheid om te verklaren. Het is aan een medisch deskundige om te beoordelen welke invloed eisers schizofrenie en psychiatrische problematiek had op zijn mogelijkheid om te verklaren, en gelet hierop, welke waarde kan worden gehecht aan de door eiser afgelegde verklaringen in 2016. Pas als dat duidelijk is, kan verweerder beoordelen of hij, gelet op de procedurerichtlijn, het Istanbul protocol en de Werkinstructie, gehouden was om daarnaast nog een FMO op te starten. Gelet hierop heeft het besluit in zoverre een gebrek. De beroepsgrond slaagt.
Heeft verweerder voldoende onderzoek gedaan naar de vraag of eiser vanwege zijn atheïsme vreest voor vervolging?
10. Nu het uitgangspunt van deze beoordeling door verweerder ook de eigen verklaringen van eiser zelf betreft, komt de rechtbank, in het licht van hetgeen hierboven is overwogen, aan beoordeling van deze beroepsgrond thans niet toe.
Heeft eiser te vrezen vanwege zijn pro-Koerdische activiteiten op [website] ?
11. Voorts stelt eiser dat ten aanzien van zijn pro-Koerdische activiteiten op [website] ten onrechte is overwogen dat in de zienswijze niet concreet is gemaakt in welke zin de aanvoerde landeninformatie ziet op de persoon van eiser. Er is gewezen op relevante landeninformatie specifiek benoemd met verwijzing naar de paginanummers. Ook is op basis van de niet betwiste feiten en de aangehaalde objectieve informatie een duidelijke conclusie geformuleerd over eisers vrees voor vervolging. Verweerder heeft niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht, zijn samenwerkingsverplichting en de toepassing van de externe geloofwaardigheidsindicatoren, aldus eiser.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor de Iraanse autoriteiten vanwege zijn pro-Koerdische activiteiten op [website] . Niet is vast komen te staan dat eiser een grote hoeveelheid volgers heeft waardoor hij in de negatieve belangstelling staat van de Iraanse autoriteiten door hetgeen hij publiceert. Verweerder heeft voorts terecht gesteld dat de door eiser aangehaalde informatie niet ziet op eiser zodat niet zonder meer vast is komen te staan dat die informatie op hem van toepassing is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als Koerd onder de verhoogde aandacht staat omdat hij opkomt voor zijn rechten dan wel heeft deelgenomen aan demonstraties. Het enkele feit dat eiser, zoals elke Iraanse staatsburger die met een laissez-passer terugkeert naar Iran, bij aankomst in Iran zal worden ondervraagd door de grenspolitie en/of de inlichtingendienst maakt niet dat eiser daarom vanwege zijn activiteiten op social media in de negatieve aandacht staat van de Iraanse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Zoals hiervoor is overwogen onder 9 kleeft aan het bestreden besluit een
zorgvuldigheidsgebrek. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank kiest hiervoor, omdat de procedure nu al lange tijd in beslag heeft genomen en omdat uit de brief van eisers psychiater A. Nanninga van 24 september 2020 blijkt dat eiser ernstig heeft te lijden van de lange duur van de procedure en onzekerheid die dit meebrengt. De rechtbank hoopt dat eiser op deze wijze spoedig duidelijkheid krijgt.
14. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder een medisch deskundige laten beoordelen welke invloed eisers psychiatrische problematiek had op zijn mogelijkheid om te verklaren, en gelet hierop, welke waarde kan worden gehecht aan de door eiser afgelegde verklaringen. De rechtbank kan zich ook voorstellen dat er aanleiding bestaat voor verweerder om een andersluidende beslissing te nemen, gezien de bijzondere omstandigheden van dit geval. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.