ECLI:NL:RBDHA:2020:14805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
NL20.18716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser en beoordeling van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die ook zijn minderjarige kinderen vertegenwoordigt, heeft zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze is door de verweerder als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en zijn kinderen in Algerije problemen hebben gehad, maar oordeelt dat Algerije in het algemeen als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank volgt de verweerder in zijn standpunt dat er geen aanmerkelijke achteruitgang is in de situatie in Algerije, en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn specifieke situatie een uitzondering vormt op deze algemene beoordeling.

De rechtbank heeft ook de beslissing van de verweerder om de eiser een vertrektermijn te onthouden en een inreisverbod voor twee jaar op te leggen, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de verweerder op grond van de Vreemdelingenwet bevoegd was om deze maatregelen te nemen, en dat de eiser geen specifieke omstandigheden heeft aangevoerd die een langere vertrektermijn rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 november 2020, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18716
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , mede namens zijn minderjarige kinderen [A] , geboren op [2010] en [B],
geboren op [2006], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast is aan eiser onder meer een vertrektermijn onthouden, waardoor eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en is eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.18717, plaatsgevonden op 9 november 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Verweerder gelooft dat eiser is wie hij stelt te zijn en ook dat eiser en zijn kinderen in Algerije grote problemen hebben gehad met een buurman en zijn familieleden, onder andere omdat de buurman één van eisers kinderen heeft verkracht. Maar verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser uit Algerije komt en dat dit in het algemeen als een veilig land van herkomst is aan te merken.
2. De rechtbank volgt eiser niet in zijn eerste beroepsgrond dat verweerder Algerije ten onrechte als een veilig land van herkomst aanmerkt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt afdoende heeft gemotiveerd en hierbij heeft mogen volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:45) en zijn brief aan de Tweede Kamer van 30 september 2020, waarin is verwezen naar een bijlage. In deze bijlage heeft verweerder toegelicht op grond van welke informatie is geconcludeerd/herbeoordeeld dat Algerije nog steeds als een veilig land van herkomst is aan te merken. Verweerder heeft hieruit kunnen concluderen dat er in Algerije geen sprake is van een aanmerkelijke achteruitgang op de relevante criteria, zoals op het gebied van vrijheid van meningsuiting en
de bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon. Dat voor een aantal specifieke groeperingen een uitzondering wordt gemaakt, betekent niet dat verweerder Algerije in het algemeen niet meer heeft mogen aanmerken als een veilig land van herkomst. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.
3. Dit betekent dat eiser alleen een asielvergunning kan krijgen als hij aannemelijk maakt dat Algerije in zijn specifieke geval geen veilig land van herkomst is. De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft kunnen beslissen dat eiser dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser in Algerije aangifte heeft gedaan van de verkrachting, dat er een rechtszaak is geweest en dat de buurman tot een gevangenisstraf is veroordeeld. Ook heeft eiser aangifte gedaan van de bedreigingen van de familie van de buurman. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiser niet alle juridische mogelijkheden in Algerije heeft benut voordat hij in Nederland een asielverzoek deed. Zo kon eiser een klacht tegen de politie indienen als hij vond dat de politie niet snel genoeg in actie kwam. Verder kon eiser zich tot de hogere autoriteiten wenden en in Algerije hulp vragen van een rechtsbijstandsverlener, zoals een advocaat. De conclusie is dat verweerder eisers asielaanvraag heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
4. Over het onthouden van een vertrektermijn en het inreisverbod overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bevoegd is om te bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Door eiser zijn geen specifieke omstandigheden aangevoerd waarom verweerder een langere vertrektermijn had moeten hanteren. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw verplicht was om een inreisverbod op te leggen. De duur van het inreisverbod is twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop eiser Nederland heeft verlaten.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2020 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
16 november 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.