ECLI:NL:RBDHA:2020:14803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
NL20.14731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep asielaanvraag wegens prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend op 7 januari 2020. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door T. Hogervorst, had echter niet tijdig beslist op deze aanvraag. Eiser heeft de Staatssecretaris op 10 juli 2020 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de verlengde beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.

De rechtbank legt uit dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen voordat hij in beroep kan gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op basis van de Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV 2020/12) met zes maanden was verlengd, waardoor de Staatssecretaris tot uiterlijk 8 januari 2021 de tijd had om op de aanvraag te beslissen. Aangezien de ingebrekestelling van eiser op 10 juli 2020 werd gedaan, was deze niet geldig, en kon het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is bekendgemaakt op 4 november 2020. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na de bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14731
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: T. Hogervorst).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een
‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. In artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) staat dat, voor zover hier van belang, op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt als bedoeld in artikel 28 van deze wet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven. Deze termijn kan op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vw met ten hoogste negen maanden worden verlengd.
4. Op 20 mei 2020 is Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 2020/12 (hierna: WBV 2020/12) in werking getreden. Hiermee heeft verweerder gebruik gemaakt van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 neergelegde
bevoegdheid om de beslistermijn als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van deze wet met zes maanden te verlengen. Dat betekent dat van alle aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waarvan de wettelijke beslistermijn van zes maanden nog niet is verstreken op de datum van inwerkingtreding van WBV 2020/12, deze termijn met zes maanden is verlengd.
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser op 7 januari 2020 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De termijn om op de aanvraag van eiser te beslissen was op 20 mei 2020 nog niet verstreken; de beslistermijn is derhalve op grond van WBV 2020/12 met zes maanden verlengd. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 8 januari 2021 op de aanvraag moet beslissen. Eiser heeft verweerder op 10 juli 2020 in gebreke gesteld. Op deze datum was de verlengde beslistermijn nog niet verstreken, zodat vastgesteld moet worden dat de ingebrekestelling prematuur is. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiser is daarom dan ook niet-ontvankelijk
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
04 november 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.