In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan de eiser, een Afghaanse nationaliteit houder. De maatregel, die op 27 juli 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was vastgesteld, verplichtte de eiser om te verblijven in de gemeente Amersfoort. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. B. de Haan. De verweerder, de Staatssecretaris, werd vertegenwoordigd door mr. A.M.H. van de Wal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep uitsluitend betrekking heeft op de maatregel die aan de eiser is opgelegd en niet op de situatie van zijn vrouw en vier minderjarige kinderen. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel onduidelijk is en dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van zijn kinderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser voldoende op de hoogte was van de inhoud van de maatregel en wat er van hem werd verwacht, zoals blijkt uit het vertrekgesprek dat op 14 juli 2020 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de belangen van de kinderen in deze procedure geen rol kunnen spelen, omdat het beroep niet namens hen is ingesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de verweerder zwaarder wegen, gezien het feit dat eiser eerder niet aan zijn vertrekplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.