ECLI:NL:RBDHA:2020:14794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20-6166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen inreisverbod voor Chinese verzoekster met Schengenvisum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek van een Chinese verzoekster om een voorlopige voorziening in verband met een opgelegd inreisverbod. De verzoekster, die in het Verenigd Koninkrijk verblijft op basis van een visum, moet terug naar China, maar kan dit niet direct doen vanwege het ontbreken van directe vluchten. Ze heeft een vlucht geboekt naar Shanghai met een tussenstop in Helsinki op 1 september 2020. De verzoekster heeft op 30 januari 2020 beroep ingesteld tegen het inreisverbod dat op 3 januari 2020 was opgelegd voor de duur van één jaar, omdat zij de vrije termijn van haar Schengenvisum had overschreden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen. De rechter concludeert dat het beroep van de verzoekster naar verwachting geen redelijke kans van slagen heeft, aangezien zij de voorwaarden van het Schengenvisum heeft overschreden. De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat de belangen van de verzoekster niet zodanig zwaarwegend zijn dat een tijdelijke schorsing van het inreisverbod gerechtvaardigd is. De verzoekster heeft onvoldoende onderbouwd dat zij tijdens haar tussenstop in Helsinki niet in de transitruimte kan verblijven, en bovendien heeft zij geen verzoek tot opheffing van het inreisverbod ingediend bij de verweerder.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de belangen van de verzoekster niet opwegen tegen de noodzaak van het inreisverbod. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er is geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6166
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , V-nummer: [V-nummer] ,

verzoekster
(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster een inreisverbod opgelegd voor de duur van één jaar.
Verzoekster heeft op 30 januari 2020 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 3 augustus 2020 heeft zij de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoekster is afkomstig uit China. Zij is naar de Europese Unie gereisd met een Schengenvisum. Toen zij op 13 november 2019 via Schiphol weer terug naar China wilde reizen, werd geconstateerd dat zij de vrije termijn van het visum met meer dan drie dagen had overschreden. Op basis daarvan is aan verzoekster een terugkeerbesluit opgelegd en een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod kenbaar gemaakt. Op 3 januari 2020 is het inreisverbod opgelegd voor de duur van één jaar.
2. Verzoekster heeft, nadat ze al beroep had ingesteld, op 3 augustus 2020 ook een voorlopige voorziening ingediend om dit besluit te schorsen. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij al een tijd in het Verenigd Koninkrijk verblijft op basis van een visum. Dit visum loopt af op 31 augustus 2020, en dan moet verzoekster dus terug naar China. In verband met de corona-maatregelen is het echter moeilijk om een vlucht te vinden. Een directe vlucht is er niet en zij kan niet anders dan via een land van de Europese Unie terugvliegen naar China. Zij heeft een vlucht geboekt naar Shanghai voor 1 september 2020 waarbij ze een (langere) tussenstop moet maken in Helsinki, Finland. Het inreisverbod vormt hierbij een belemmering voor haar. Zij verzoekt daarom een voorlopige voorziening te treffen die de rechtsgevolgen van het bestreden besluit opschort tot vier weken nadat op het beroep is beslist.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij een beslissing op haar verzoek. Zij verzoekt immers om een tijdelijke schorsing van de rechtsgevolgen van het inreisverbod of een tijdelijke ontheffing van het inreisverbod, in verband met haar vlucht op 1 september 2020.
Inhoudelijke beoordeling
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep naar het zich laat aanzien geen redelijke kans van slagen heeft. Verzoekster heeft de vrije termijn van het Schengenvisum met meer dan drie dagen overschreden. Door een inreisverbod op te leggen voor de duur van één jaar heeft verweerder op de juiste manier uitvoering gegeven aan artikel 66a, tweede lid, van het Vreemdelingenwet, artikel 6.5a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), en paragraaf A4/2.1 van de Vreemdelingencirculaire. Daarnaast is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat de door verzoekster naar voren gebrachte belangen ook niet maken dat een inreisverbod voor de duur van één jaar onevenredig is.
5. De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat het belang van verzoekster niet zodanig zwaar weegt dat de voorlopige voorziening desondanks moet worden toegewezen. Verzoekster heeft onvoldoende concreet onderbouwd waarom zij tijdens haar tussenstop in Helsinki van ongeveer 17 uur niet in de transitruimte van het vliegveld kan verblijven. In het bijzonder is onvoldoende onderbouwd dat het inreisverbod ook in de transitruimte een probleem zou opleveren en dat het in verband met de corona-maatregelen moeilijk is om voor deze periode in de transitruimte te verblijven. De voorzieningenrechter acht dit belang daarom niet zwaarwegend. Bovendien heeft verzoekster bij verweerder geen verzoek tot opheffing van het inreisverbod op grond van artikel 6.5b van het Vb gedaan, en ook geen verzoek om het inreisverbod tijdelijk op te heffen op grond van artikel 6.5c van het Vb. Dit is wel de geëigende weg om (tijdelijke) opheffing te bewerkstelligen. Het is gelet op de termijn tot aan de geboekte vlucht ook niet onredelijk om van haar te verlangen dat zij een (spoed)verzoek bij verweerder indient.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen en de belangen van verzoekster zijn niet zodanig zwaarwegend dat de voorlopige voorziening toch moet worden toegewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, op 6 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
De rechter is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.