ECLI:NL:RBDHA:2020:14794
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening tegen inreisverbod voor Chinese verzoekster met Schengenvisum
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek van een Chinese verzoekster om een voorlopige voorziening in verband met een opgelegd inreisverbod. De verzoekster, die in het Verenigd Koninkrijk verblijft op basis van een visum, moet terug naar China, maar kan dit niet direct doen vanwege het ontbreken van directe vluchten. Ze heeft een vlucht geboekt naar Shanghai met een tussenstop in Helsinki op 1 september 2020. De verzoekster heeft op 30 januari 2020 beroep ingesteld tegen het inreisverbod dat op 3 januari 2020 was opgelegd voor de duur van één jaar, omdat zij de vrije termijn van haar Schengenvisum had overschreden.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen. De rechter concludeert dat het beroep van de verzoekster naar verwachting geen redelijke kans van slagen heeft, aangezien zij de voorwaarden van het Schengenvisum heeft overschreden. De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat de belangen van de verzoekster niet zodanig zwaarwegend zijn dat een tijdelijke schorsing van het inreisverbod gerechtvaardigd is. De verzoekster heeft onvoldoende onderbouwd dat zij tijdens haar tussenstop in Helsinki niet in de transitruimte kan verblijven, en bovendien heeft zij geen verzoek tot opheffing van het inreisverbod ingediend bij de verweerder.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de belangen van de verzoekster niet opwegen tegen de noodzaak van het inreisverbod. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er is geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.