ECLI:NL:RBDHA:2020:14724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
NL20.17344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht naar Finland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster, die samen met haar minderjarige dochter asiel heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen, omdat Finland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar zorgen geuit over de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Finland. Zij vreesde dat haar asielverzoek daar niet serieus zou worden behandeld en dat er een risico op (indirect) refoulement zou zijn bij overdracht aan Finland. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van systematische tekortkomingen in de Finse asielprocedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Finland zich heeft gehouden aan internationale verplichtingen en dat er geen reden is om aan te nemen dat de Finse autoriteiten de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling zouden nemen.

De voorzieningenrechter heeft ook de zorgen van verzoekster over de gezondheid van haar dochter in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat er geen medische stukken zijn overgelegd die de zorgen onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17344
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster] ,mede ten behoeve van haar minderjarige dochter [naam minderjarige] , verzoekster
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.17343, plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S.F. Veerman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoekster en [voornaam van minderjarige] stellen van Russische nationaliteit te zijn. Verzoekster stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1977 en [voornaam van minderjarige] op [geboortedatum 2] 2011.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Finland een verzoek om overname gedaan. Finland heeft dit verzoek aanvaard.
4. Verzoekster voert aan dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Finland. In dit specifieke geval kan men geen interstatelijk vertrouwen hebben in Finland, zodat Nederland verantwoordelijk moet worden geacht, dan wel zich verantwoordelijk moet achten voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van verzoekster. Verzoekster vreest (indirect) refoulement bij overdracht aan Finland. De kans is immers groot dat haar asielverzoek niet serieus wordt behandeld. Verzoekster wijst ter onderbouwing daarvan naar een artikel van Foreigner.fi1 van 1 januari 2019, waaruit blijkt dat meer dan de helft van de asielaanvragen in Finland wordt afgewezen. Terugkeer naar Rusland is voor verzoekster geen optie. Verzoekster voert verder aan dat [voornaam van minderjarige] een zenuwtic heeft gekregen waarvoor zij medisch onderzocht moet worden, voordat een beslissing kan worden genomen welk land verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Finland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan verzoekster om aannemelijk te maken dat verweerder hiervan niet langer kan uitgaan. Daarin is verzoekster niet geslaagd. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster niet eerder een asielaanvraag in Finland heeft ingediend, zodat zij hierover niet uit eigen ervaring kan verklaren. Dat in Finland niet alle asielverzoeken worden toegewezen, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een systematische tekortkoming in de Finse asielprocedure. Immers, er worden ook veel asielverzoeken toegewezen en ook de aanvraag van verzoekster kan worden toegewezen, als het relaas daartoe aanleiding geeft. De Finse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek in behandeling zullen nemen, waarbij zij ook gebonden zijn aan de internationale verplichtingen, zoals de Opvangrichtlijn en Kwalificatierichtlijn. Met wat verzoekster heeft aangevoerd is niet onderbouwd dat de Finse autoriteiten de op hun rustende internationale verplichtingen niet zullen naleven. Van (indirect) refoulement is derhalve geen sprake. Deze grond slaagt niet.
6. In de zorgen van verzoekster over [voornaam van minderjarige] , zoals de zenuwtic die zij in Frankrijk heeft ontwikkeld, hoe begrijpelijk die zorgen van verzoekster ook zijn, ziet de voorzieningenrechter geen reden om te oordelen dat verweerder van overdracht aan Finland moet afzien. Er zijn geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat [voornaam van minderjarige] onder medische behandeling staat en verzoekster heeft ter zitting ook verklaard dat dat niet het geval is. En zelfs als [voornaam van minderjarige] onder medische behandeling zou staan, kan verweerder er op
1. https://www.foreigner.fi/articulo/moving-to-finland/more-than-half-of-asylum-seekers-do-not-get- permission-to-stay-in-finland/20181231131848001027.html
grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de Finse medische zorg van gelijkwaardig niveau is aan die in Nederland. Deze grond slaagt daarom niet.
7. Ook in wat verzoekster verder heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier, op 12 oktober 2020.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
15 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.