ECLI:NL:RBDHA:2020:14721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20/1251-T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel, met betrekking tot de familierechtelijke relatie en feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 oktober 2020, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiseres, een Rwandese van geboorte, heeft de aanvraag ingediend om bij haar vader, referent [A], in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat volgens verweerder de familierechtelijke relatie niet voldoende was aangetoond en er geen feitelijke gezinsband zou bestaan. Eiseres heeft echter verschillende documenten overgelegd, waaronder een geboorteakte en een uitspraak van de rechtbank, die volgens haar de relatie met referent onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan eiseres geen nader onderzoek wordt aangeboden om de familierechtelijke relatie aan te tonen. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, en biedt verweerder de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken in voor het herstel van het besluit en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1251-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor het doel “nareis asiel” afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder zijn verschenen de heer [A] (referent in deze procedure) en mevrouw H. Abdulla, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2008. Zij heeft de Rwandese nationaliteit en woont ook in Rwanda. Zij wordt hier verzorgd door een vrouw die niet haar moeder is. Eiseres stelt dat zij de dochter is van [A] , referent. Referent is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Referent wil dat eiseres naar Nederland komt om bij hem te wonen. Hiertoe is een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis aangevraagd.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een mvv afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten eerste ten grondslag gelegd dat eiseres de familierechtelijke relatie tussen haar en referent niet heeft aangetoond. Als officiële documenten heeft zij een geboorteakte en een uitspraak van de rechtbank overgelegd. Aan de geboorteakte hecht verweerder geen waarde, omdat hierop staat dat de vrouw van referent de biologische moeder van eiseres is, terwijl dat niet het geval is. Het stuk is opgemaakt op basis van onjuiste informatie. Aan de uitspraak van de rechtbank hecht verweerder geen waarde omdat deze uitspraak op de geboorteakte gebaseerd is. Verder heeft eiseres geen andere officiële documenten of indicatieve documenten overgelegd. Ten tweede heeft verweerder gesteld dat niet gebleken is van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent. Verweerder stelt zich op het standpunt dat referent nimmer voor eiseres heeft gezorgd en niet is gebleken dat referent een band met eiseres heeft. Dat referent altijd de eindverantwoordelijkheid over eiseres is blijven houden en de lasten voor haar verzorging heeft gedragen is niet met stukken onderbouwd. Voor wat betreft het niet kunnen overleggen van officiële identiteitsdocumenten neemt verweerder bewijsnood aan. Dat is niet aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd.
Oordeel van de rechtbank
Familierechtelijke relatie
3. Eiseres betoogt dat zij de familierechtelijke relatie wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt, en dat het daarom nu aan verweerder is om hier onderzoek naar te doen. Eiseres heeft alle documenten overgelegd die van haar verwacht kunnen worden. Naast de geboorteakte heeft zij nog een uitspraak van de rechtbank overgelegd en een verklaring van de school van eiseres waarin referent als vader wordt genoemd. Bovendien heeft zij nog foto’s van haar en referent overgelegd en een verklaring van haar verzorgster. Volgens eiseres is er ook geen sprake van een contra-indicatie voor het doen van onderzoek zoals genoemd in Werkinstructie 2018/20, omdat referent altijd eerlijk is geweest over de (totstandkoming van de) onjuistheid in de geboorteakte voor wat betreft de vermelding van zijn vrouw als biologische moeder van eiseres.
4. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan eiseres is om de familierechtelijke relatie tussen haar en referent aan te tonen. Zij dient dit te doen door het overleggen van officiële documenten. [1] Als zij hier niet in slaagt, kan zij de relatie ook nog aannemelijk maken door het overleggen van substantieel indicatief bewijs. Als zij dat bewijs heeft overgelegd, wordt in beginsel door verweerder nader onderzoek aangeboden, ook als niet van bewijsnood is gebleken. [2] Als er sprake is van een contra-indicatie, dan wordt dit onderzoek niet aangeboden. Van een contra-indicatie is in elk geval sprake als er tegenstrijdig, vaag of onduidelijk wordt verklaard en als een indicatief document vals of vervalst blijkt te zijn. [3]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres niet met officiële documenten de familierechtelijke relatie heeft aangetoond. Op de geboorteakte staat immers, in ieder geval voor een deel, onjuiste informatie. Hierdoor kan getwijfeld worden of de overige informatie op de geboorteakte wel klopt. Ook de uitspraak van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende mogen vinden voor het aantonen van de familierechtelijke relatie, omdat deze uitspraak met name gebaseerd is op de geboorteakte.
6. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gemotiveerd waarom aan eiseres geen onderzoek wordt aangeboden om zo de familierechtelijke relatie aan te tonen. Zoals eerder overwogen biedt verweerder dit onderzoek volgens zijn beleid aan wanneer eiseres substantieel indicatief bewijs heeft overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft uitgelegd waarom daar geen sprake van is. Aan de uitspraak van de rechtbank in combinatie met de geboorteakte kan meer waarde worden toegekend dan verweerder heeft overwogen. Uit deze documenten kan immers wel worden afgeleid dat een officiële instantie, de rechtbank, wel uitgaat van de juistheid van deze geboorteakte. Daarnaast heeft eiseres nog een brief van 14 november 2018 van haar school overgelegd waarin wordt gezegd dat referent haar vader is. Verweerder heeft hier in het bestreden besluit geen aandacht aan besteed, terwijl dit bewijs als redelijk objectief kan worden gezien. Bovendien heeft eiseres ter onderbouwing van de feitelijke gezinsband ook een aantal documenten overgelegd, zoals foto’s van haar en referent en in beroep ook nog een verklaring van haar verzorgster. Dit heeft ook enige betekenis voor de familierechtelijke relatie. De rechtbank is verder van oordeel dat er, anders dan verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft opgemerkt, geen sprake is van een contra-indicatie voor het doen van nader onderzoek. De rechtbank begrijpt een contra-indicatie als het niet voldoen aan de samenwerkingsplicht die de vreemdeling heeft met verweerder, door bijvoorbeeld valse documenten over te leggen of tegenstrijdig te verklaren. Het feit dat op de geboorteakte niet de juiste biologische moeder staat, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres niet aan deze samenwerkingsplicht heeft voldaan. Referent is immers altijd eerlijk geweest over dat zijn vrouw op de geboorteakte als biologische moeder vermeld staat, en heeft ook uitgelegd hoe het komt dat en waarom dit verkeerd in het document staat. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres geen substantieel indicatief bewijs heeft overgelegd ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie.
Feitelijke gezinsband
7. Eiseres brengt daarnaast naar voren dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom eiseres en referent niet zijn gehoord over de feitelijke gezinsband. Hoewel referent en eiseres bijna niet hebben samengewoond, heeft referent wel altijd een grote rol gespeeld in het leven van eiseres. Toen eiseres twee jaar oud was heeft haar biologische moeder haar naar referent gebracht, terwijl referent niet van haar bestaan af wist. Omdat referent zijn studie toen nog moest afronden heeft hij eiseres bij een verzorger ondergebracht. Hij is echter altijd (financieel) betrokken geweest bij de opvoeding van eiseres en het was altijd de bedoeling dat eiseres bij hem kwam wonen. Omdat referent moest vluchten is dat tot nu toe nog niet gebeurd. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de redenen dat zij en referent nauwelijks hebben samengewoond en met de intentie om dat op termijn wel te doen. Hier komt ook nog bij dat eiseres verder geen biologische ouder of ander gezinslid in Rwanda heeft, en dat de verzorgster heeft aangegeven vanwege ouderdom liever niet meer de zorg over eiseres te hebben. Eiseres heeft foto’s van haar en referent, een verklaring van haar verzorgster en een verklaring van de school overgelegd om de feitelijke gezinsband aan te tonen. Het is lastig om verder objectief bewijs te overleggen van de band tussen eiseres en referent. De enige manier om meer informatie hier over te krijgen is het horen van eiseres en referent.
8. De rechtbank overweegt dat eiseres een aantal stukken ter onderbouwing van de band met referent heeft overgelegd waar enige betekenis aan kan worden toegekend. Zij heeft foto’s van haar en referent overgelegd en een document van haar school waarop referent als haar vader vermeld staat. Bovendien heeft eiseres in beroep nog een verklaring van haar verzorgster overgelegd. De verzorgster verklaart hierin onder meer over de bezoeken van referent, hun gesprekken over de opvoeding van eiseres en over financiële bijdragen door referent. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd welk gewicht deze stukken toekomt en waarom deze stukken geen aanleiding geven eiseres en referent nader te horen over de feitelijke band. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat verweerder niet is ingegaan op de stelling van eiseres dat het lastig is om de financiële bijdragen van referent te onderbouwen met objectieve bewijsmiddelen, omdat deze bijdragen contant werden betaald. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit niet duidelijk gemotiveerd in hoeverre in de beslissing wordt meegenomen dat referent wel altijd de intentie zegt te hebben gehad dat eiseres bij hem kwam wonen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de stelling van verweerder dat nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie niet tot een inwilliging zou kunnen leiden omdat de feitelijke gezinsband niet is aangetoond, geen stand kan houden. De huidige motivering van de stelling dat de feitelijke gezinsband niet is aangetoond, is namelijk onvoldoende om de aanvraag slechts om die reden af te wijzen.
Conclusie
9. Zoals hiervoor is overwogen onder 6 en 8 is er sprake van een motiveringsgebrek en is het bestreden besluit daardoor in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit, eventueel na het te hebben aangeboden van onderzoek aan eiseres. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2020.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Paragraaf C2/4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
2.Paragraaf C2/4.1.2 van de Vc en WI 2018/20.
3.Werkinstructie 2018/20, paragraaf 3.4 en werkinstructie 2020/13, paragraaf 3.4.