Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8872
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. De Vita).
ProcesverloopBij besluit van 10 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De vergunning is verleend met ingang van 15 november 2018, geldig tot 15 november 2023.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Gambiaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op
[2000] .
[2000] .
Beroepsgrond I – de ingangsdatum
2. Op 22 augustus 2018 heeft verweerder van eiser het formulier M35-O, inhoudende een kennisgeving van een opvolgende asielaanvraag, ontvangen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de (opvolgende) aanvraag van eiser ingewilligd met ingang van
15 november 2018.
15 november 2018.
3. Eiser kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning. Hij wijst op de uitspraak van de rechtbank van 29 augustus 2019 (procedurenummer NL19.17493), waarin als aanvraagdatum 22 augustus 2018 staat vermeld. Overigens heeft eiser op 17 augustus 2018 al bij de DT&V kenbaar gemaakt dat hij een asielverzoek wil indienen. Vervolgens heeft hij op 21 augustus 2018 bij het Aanmeldcentrum in Ter Apel het formulier M35-O ingediend. Bij brief van
11 december 2018 heeft verweerder verklaard dat opnieuw op de asielaanvraag van
21 augustus 2018 zal worden beslist. Gelet op het voorgaande zou de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd 17 augustus 2018 moeten zijn dan wel
21 augustus 2018 dan wel 22 augustus 2018, aldus eiser.
11 december 2018 heeft verweerder verklaard dat opnieuw op de asielaanvraag van
21 augustus 2018 zal worden beslist. Gelet op het voorgaande zou de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd 17 augustus 2018 moeten zijn dan wel
21 augustus 2018 dan wel 22 augustus 2018, aldus eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser belang heeft bij een oordeel over de ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, aangezien die datum van belang is voor verschillende vervolgstappen zoals het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en eventuele naturalisatie. De rechtbank zal hierna deze beroepsgrond van eiser inhoudelijk beoordelen.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in het bestreden besluit een onjuiste ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning staat vermeld. Partijen zijn het met elkaar eens dat de ingangsdatum 22 augustus 2018 moet zijn.
6. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond.
Beroepsgrond II – de nationaliteit
7. Eiser voert verder aan dat verweerder in het bestreden besluit heeft opgemerkt dat de identiteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig worden geacht. Eiser meent dat niet aan hem kan worden tegengeworpen dat zijn identiteit en herkomst ongeloofwaardig worden geacht. Eiser wijst er onder meer op dat verweerder zijn geboortedatum wel geloofwaardig heeft bevonden.
8. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van deze beroepsgrond. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat dat belang is gelegen in de omstandigheid dat aan hem wellicht in de toekomst kan worden tegengeworpen dat zijn identiteit en herkomst niet geloofwaardig zijn geacht. Eiser vraagt zich af of er consequenties zijn als hij bijvoorbeeld Nederlander wil worden.
9. De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheid dat aan eiser in de toekomst wordt tegengeworpen dat zijn identiteit en herkomst niet geloofwaardig zijn geacht, een onzekere toekomstige gebeurtenis is, waaraan geen procesbelang kan worden verleend. Gelet hierop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van deze beroepsgrond.
Conclusie
Conclusie
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de daarbij gestelde ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning betreft. Uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien door de ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast te stellen op 22 augustus 2018. De verblijfsvergunning is dus geldig met ingang van 22 augustus 2018 tot 22 augustus 2023. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover het is vernietigd.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning is gesteld op 15 november 2018;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning is gesteld op 15 november 2018;
- bepaalt dat de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning wordt gesteld op
22 augustus 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
22 augustus 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. van Ravenhorst, griffier.
mr. S.J. van Ravenhorst, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.