ECLI:NL:RBDHA:2020:14656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
NL20.17945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in asielprocedure met betrekking tot Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Ocak, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Faddach, waarin hem op 5 oktober 2020 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de claim dat Nederland verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals de eerdere asielprocedure in Duitsland en het niet meewerken aan de overdracht, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de procedure en dat de bewaring van de eiser niet onterecht was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 oktober 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17945
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Emma’s. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [1992] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. Hij is als asielzoeker naar Nederland gekomen zodat de grond onder 3a hem niet kan worden tegengeworpen. Eiser betwist verder de grond onder 3k omdat hem nooit concreet is verteld dat hij moest vertrekken. Eiser verblijft verder in een asielzoekerscentrum, waar hij ook middelen ter beschikking heeft. De lichte gronden kunnen eiser daarom eveneens niet worden tegengeworpen.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Eiser had een asielprocedure lopen in Duitsland en hij had daar beschikbaar moeten blijven. Dit heeft hij nagelaten en is Nederland ingereisd. De grond onder 3a is daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft een overdrachtsbesluit ontvangen op 29 november 2019. Op 14 februari 2020 is het beroep hiertegen ongegrond verklaard. Eiser heeft verder op 17 februari 2020 een afwijzing gekregen van zijn reguliere verblijfsaanvraag. In dit besluit is verwezen naar het overdrachtsbesluit van 29 november 2019. Eiser heeft geen activiteiten ondernomen om de overdracht te realiseren. De grond onder 3k kan daarom aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. De gronden 3a en 3k kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht. Eiser heeft twee minderjarige kinderen. Het is dan ook van belang dat eiser zo kort mogelijk in bewaring wordt gesteld. Verweerder had eiser op een later moment in bewaring kunnen stellen, de vlucht was immers pas gepland op 14 oktober 2020.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Verweerder heeft op 28 september 2020 een vlucht voor eiser aangevraagd. Eiser is op 5 oktober 2020 in bewaring gesteld. De vlucht vindt plaats op 14 oktober 2020. De bewaring heeft daarmee in totaal 9 dagen geduurd. Naar het oordeel van de rechtbank handelt verweerder hiermee voldoende voortvarend. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser voert ten slotte aan dat dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor zijn asielaanvraag, en niet Duitsland. De uiterste overdrachtsdatum was 24 april 2020, Nederland is dus op 25 april 2020 verantwoordelijk geworden op grond van de Dublinverordening.
8. De rechtbank overweegt dat er een claimakkoord lag met Duitsland dat dateert van 24 oktober 2019. Verweerder heeft op 19 maart 2020 een brief verzonden aan Duitsland dat op grond van artikel 27 van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt verlengd. Duitsland heeft de verlenging op 1 oktober 2020 geweigerd. Op 2 oktober 2020 is er opnieuw een bericht uitgegaan naar de Duitse autoriteiten waarin de verlenging wordt verzocht. De Duitse autoriteiten hebben op 2 oktober 2020 de verlenging van de
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
overdrachtstermijn geaccordeerd. In het akkoord staat vermeld dat de Duitse autoriteiten de overdracht van eiser van 14 oktober 2020 accepteren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de Nederlandse autoriteiten verantwoordelijk zouden zijn geworden voor het asielverzoek van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.