ECLI:NL:RBDHA:2020:14623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
19/7898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod wegens actueel gevaar voor de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1961 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft sinds 1991 in Nederland verbleven en had een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening 'EG-langdurig ingezetene'. Deze verblijfsvergunning werd op 21 augustus 2015 ingetrokken, met terugwerkende kracht tot 5 oktober 2013, op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000. Tevens werd er een inreisverbod van tien jaar opgelegd, omdat de eiser een actueel gevaar voor de openbare orde zou vormen.

De rechtbank heeft eerder, op 17 juli 2019, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. In het bestreden besluit van 17 september 2019 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond, waarbij hij stelde dat het persoonlijk gedrag van eiser een actueel gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 september 2020 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en verweerder gehoord. Eiser heeft betoogd dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gedrag een actueel gevaar vormt. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat het feit waarvoor eiser op 5 oktober 2013 was veroordeeld, nog steeds actueel is. De rechtbank concludeerde dat eiser geen therapie of hulp heeft gezocht en dat er geen bewijs is dat hij aan zijn persoonlijke ontwikkeling heeft gewerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. el Assrouti),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Jansen)

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2015 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, met de aantekening “EG-langdurig ingezetene” ingetrokken, met ingang van 5 oktober 2013, op grond van artikel 19, in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tevens heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaren.
Bij besluit van 17 februari 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 17 juli 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op eisers bezwaar.
Bij besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft op 19 november 2019 een formulier ingediend waaruit blijkt dat eiser geen inkomen heeft en niet over vermogen beschikt. Eiser voldoet daarmee aan de voorwaarden voor vrijstelling van het betalen van het griffierecht. Aan eiser wordt daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht verleend.
2. Eiser is geboren op [1961] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser verblijft sinds 1991 in Nederland en heeft sinds 14 februari 2007 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening “EG-langdurig ingezetene”. Bij besluit van 21 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd in het besluit op bezwaar van 17 februari 2016 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 5 oktober 2013 en een inreisverbod van 10 jaar opgelegd. Verweerder heeft hieraan te grondslag gelegd dat eiser een actuele en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde. Eiser is op 16 september 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar voor poging tot doodslag op zijn ex-vrouw gepleegd op 5 oktober 2013.
3. Bij uitspraak van 17 juli 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 17 februari 2016 vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het persoonlijke gedrag van eiser een daadwerkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Verweerder heeft echter op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat ook sprake is van een actuele bedreiging
.
4. Bij besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat eisers persoonlijk gedrag een actueel gevaar voor de openbare orde is.
5. Eiser heeft gesteld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn persoonlijk gedrag een actueel gevaar voor de openbare orde vormt. Wat eiser in dit verband naar voren heeft gebracht, zal hieronder worden besproken.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Verweerder heeft zich allereerst in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het op 5 oktober 2013 gepleegde feit, gelet op de aard en ernst van dit feit, nog immer actueel is. Verweerder heeft verder ook van belang mogen achten dat eiser geen therapie of hulp gezocht heeft. Er bestaat hierdoor geen inzicht in hoe eiser tot het plegen van dit ernstige delict is gekomen. Ook is niet gebleken dat eiser heeft gewerkt aan zijn persoonlijke ontwikkeling, zoals het leren omgaan met emoties die bij eiser (naar eigen zeggen) hebben geleid tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De stelling van eiser dat in de penitentiaire inrichting in [plaats] geen therapie wordt aangeboden heeft verweerder niet hoeven volgen. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd en bovendien niet aannemelijk gemaakt dat hij moeite heeft gedaan om hulp of therapie te krijgen. Verweerder heeft in dit verband in redelijkheid gewezen op het feit dat eiser verblijft op een Extra Zorg Voorziening (EZV). Een afdeling voor kwetsbare gedetineerden die niet kunnen functioneren in het algemene regime en waar extra zorg en begeleiding wordt geboden.
Over de gestelde positieve gedragsverandering in detentie heeft verweerder in redelijkheid overwogen dat dat niet is onderbouwd. Verweerder heeft in dat verband verder in redelijkheid overwogen dat door het feit dat eiser zijn tijd sinds het plegen van dat misdrijf uitsluitend in detentie heeft doorgebracht, aan zijn gedrag nauwelijks betekenis toekomt, aangezien dat gedrag alleen gerelateerd kan worden aan zijn verblijf in detentie. [1]
Hetzelfde geldt voor het feit dat als gevolg van de detentie vooralsnog niet heeft kunnen blijken dat het gevaar voor recidive is geweken. In dat verband heeft verweerder voorts terecht opgemerkt dat noch gemachtigde, noch verweerder deskundig is om enkel op basis van de algemene richtlijnen van Risc iets te zeggen over het recidiverisico bij eiser. Indien eiser een dergelijke inschatting wenste te laten opstellen door een terzake gekwalificeerd persoon had het op eisers weg gelegen om medewerking te verlenen aan een psychologisch onderzoek tijdens het strafproces dan wel zich te melden bij een behandelaar of een deskundige. Dat eiser enig initiatief daartoe heeft ondernomen is niet aangevoerd en ook niet gebleken.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling een actueel gevaar voor de openbare orde vormt. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2020 door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.C. Bulten, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 18 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1328.