ECLI:NL:RBDHA:2020:14622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
NL20.20648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Egyptische nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 27 oktober 2020 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser voerde aan dat de maatregel van bewaring niet langer gerechtvaardigd was, omdat hij voldoende medewerking had verleend aan zijn uitzetting. Hij stelde dat de voortduren van de maatregel in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de maatregel op te heffen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld en dat eiser niet actief had meegewerkt aan zijn uitzetting, aangezien hij geen originele documenten had overgelegd.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.20648
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. V. Senczuk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 oktober 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Egyptische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1993].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 12 november 2020 (in de zaak NL20.19046) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Op 19 november jl. heeft eiser zijn medewerking verleend aan een presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Egypte. Gelet op de verleende medewerking aan de presentatie en de aanwezigheid van het kopie paspoort kan het eiser niet zondermeer verweten worden dat hij het voortduren van de maatregel van bewaring in eigen hand heeft dan wel dat deze door zijn handelen langer dan noodzakelijk voortduurt. Uit de voortgangsrapportage wordt echter niet duidelijk of verweerder bij de aanvraag voor een laissez passer (lp) wel voldoende voortvarend gehandeld heeft, aangezien daarin bij 29 oktober 2020 vermeld staat dat de kopie van het paspoort enkel “benoemd” is in de aanvraag. Eiser is van mening dat het niet overleggen bij de aanvraag dan wel niet aanhechten aan de lp-aanvraag van de kopie van het nationaal paspoort (NPP) Egypte onvoldoende voortvarend handelen van verweerder oplevert. Op 19 november jl. is de aanvraag door de diplomatieke vertegenwoordiging van Egypte in behandeling genomen. Twee weken later heeft dit echter ondanks de presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiging en de kopie van het paspoort nog niet geleid tot afgifte van een noodpaspoort.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. In de gronden van beroep stelt gemachtigde van eiser zich op het standpunt dat eiser voldoende medewerking heeft verleend en dat het voortduren van de maatregel niet evenredig is. Het voorgaande wordt niet gevolgd door verweerder. Eiser heeft een vertrekplicht en dient dan ook zijn medewerking te verlenen om zijn vertrek te bespoedigen. Eiser is niet in het bezit van originele documenten en voorts is niet gebleken dat eiser een poging heeft gedaan om alsnog originele documenten te overleggen. Verweerder heeft dan ook op 4 november 2020 een lp-aanvraag ingediend bij de autoriteiten van Egypte. Blijkens de ingediende lp-aanvraag heeft verweerder een kopie van het paspoort bijgevoegd. De stelling van gemachtigde dat enkel benoemd is dat er een kopie paspoort is, wordt dan ook niet gevolgd. De stelling van gemachtigde dat het gelet op de aanwezige kopie van het (inmiddels verlopen) paspoort niet moeilijk zal zijn om een noodpaspoort te verstrekken, is niet onderbouwd. Er is slechts een slecht leesbare kopie van het (inmiddels verlopen) paspoort beschikbaar. De autoriteiten van Egypte hebben de lp- aanvraag op 19 november 2020 in behandeling genomen. Verweerder heeft op 25 november 2020 gerappelleerd bij de autoriteiten van Egypte. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Egypte te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken. Gelet op het voorgaande meent verweerder dat de lp-aanvraag nog niet onredelijk lang loopt en dat verweerder daarbij ook afhankelijk is van de medewerking van de Egyptische autoriteiten. Voorts meent verweerder dat eiser zijn uitzetting kan bespoedigen door een origineel reisdocument te overleggen dan wel aan te vragen. Dat eiser zijn vertrek en duur van de maatregel van bewaring niet in eigen hand heeft wordt dan ook niet gevolgd door verweerder.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat verweerder op 4 november 2020 een aanvraag voor een lp heeft verzonden naar de Egyptische autoriteiten. Eiser is op 19 november 2020 in persoon gepresenteerd bij de Egyptische autoriteiten, die de aanvraag in onderzoek hebben genomen. Uit de overgelegde
voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 25 november 2020 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Egyptische autoriteiten in verband met de afgifte van een lp. Niet gebleken is dat deze autoriteiten op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken aan eiser. Daarnaast heeft verweerder op 1 december 2020 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Eiser heeft tijdens dit gesprek aangegeven zelf terug te zullen keren. Niet is gebleken dat eiser zijn uitzetting heeft willen bespoedigen, bijvoorbeeld door het overleggen van een origineel reisdocument. De rechtbank wijst erop dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat eiser die medewerking verleent. De (enkele) omstandigheid dat eiser heeft meegewerkt aan de presentatie bij de Egyptische autoriteiten, maakt niet dat er sprake is van actieve medewerking. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat een voortduring van de maatregel van inbewaringstelling van eiser indruist tegen het evenredigheidsbeginsel en dat deze niet langer proportioneel is. Volgens eiser kan onder de gegeven omstandigheden worden geconcludeerd dat het belang van verweerder om de maatregel voort te zetten, niet langer opweegt tegen de persoonlijke belangen van eiser om in vrijheid te worden gesteld middels de opheffing van de maatregel van bewaring.
8. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
11 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.A. Schuman N.J.R. Kalaykhan
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.