3.4.1Ten aanzien van feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de woning waar [medeverdachte 1] verbleef een contant geldbedrag van ruim zes miljoen euro is aangetroffen. Het contant aanwezig hebben van een zodanig groot contant geldbedrag rechtvaardigt, behoudens bijzondere omstandigheden, op zichzelf reeds het vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig is. [medeverdachte 1] ontkent echter dat zij wist dat het geld in de woning aanwezig was.
Wetenschap van medeverdachte [medeverdachte 1] van het aangetroffen geld
Bij de beoordeling van dit punt stelt de rechtbank voorop dat het op zichzelf reeds onaannemelijk is dat de eigenaar van zes miljoen euro in contanten dit bewaart in de woning van een persoon die zich niet bewust is van de aanwezigheid daarvan. Dit brengt immers risico’s mee (zoals het risico dat de bewoner de sloten vervangt, verhuist of het bed waarin het geld is verstopt verkoopt), waarvan uiterst onwaarschijnlijk is dat deze door de eigenaar van het geld zullen worden genomen.
Voorts heeft als algemene ervaringsregel te gelden dat een bewoner van een woning, behoudens contra-indicaties, kennis heeft van de goederen die zich in die woning bevinden. Dat geldt zeker voor de onderhavige woning, nu dit een appartement is op de elfde verdieping van een flatgebouw, dit een zeer overzichtelijke woning is en bovendien een woning waar anderen niet gemakkelijk ongemerkt toegang toe kunnen krijgen.
Gebleken is dat twee van de in het bed aangetroffen briefjes van € 500,00 door [bedrijf 8] nog op 17 oktober 2018 respectievelijk 17 december 2018 zijn gesorteerd en geregistreerd voordat deze weer in omloop zijn gebracht.Het kan dan ook niet anders dan dat in ieder geval dat laatste biljet na 17 december 2018 in de woning van [medeverdachte 1] terecht is gekomen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat alle geldpakketten op dezelfde wijze waren verpakt. Het geld zat in plastic of in plastic zakjes, met daaromheen tape. Er waren verschillende kleuren tape: zwart, grijs en lichtbruin. Alle pakketten zaten in het hoofdbord van het bed in de slaapkamer. In de achterzijde van het hoofdbord waren gaten gemaakt waardoor de holle ruimte van het hoofdbord, waarin de geldpakketten lagen, toegankelijk was. De achterzijde van het hoofdbord was afgedekt met stof. Dat moest worden opengesneden om de gaten te kunnen zien.
Op basis van deze uiterlijke verschijningsvorm en de moeite en tijd die ermee gemoeid moet zijn geweest de pakketten in het bed te verstoppen, gaat de rechtbank ervan uit dat alle geldpakketten tegelijkertijd – en dus na 17 december 2018 – in het bed zijn verstopt.
Blijkens een aangetroffen huurovereenkomst, huurde [medeverdachte 1] met ingang van 1 september 2017 de woning aan [adres 5] .[medeverdachte 1] heeft ten tijde van de doorzoeking verklaard dat ze alleen in de woning woont.[medeverdachte 1] stond niet ingeschreven op [adres 5] , maar betaalde wel sinds 1 april 2018 de water- en energierekeningen voor dit adres.Niet duidelijk is geworden door wie en op welke wijze huur is betaald voor deze woning.
Uit de gegevens van het telefoonnummer ( [telefoonnummer] ) dat op naam stond van [medeverdachte 1] kan worden opgemaakt dat zij vanaf 7 september 2018 tot en met 5 maart 2019 vrijwel dagelijks aanwezig was op [adres 5] .Uit camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 1] in de periode van 11 februari 2019 tot en met 4 maart 2019 elke dag in de woning aan [adres 5] aanwezig was en daar ook (nagenoeg) elke nacht verbleef. Voorts blijkt uit de beelden dat [medeverdachte 1] gedurende de periode van 11 februari 2019 tot en met 4 maart 2019 altijd in de woning aanwezig was als er derden in de woning kwamen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat op het moment dat het geld in het bed van [medeverdachte 1] is verstopt, in ieder geval dus op een tijdstip na 17 december 2018, zij de enige bewoner was van [adres 5] . Voorts is niet gebleken dat er in de laatste maand van de periode tussen 17 december 2018 en de ontdekking van het geld andere personen in haar woning zijn geweest zonder dat [medeverdachte 1] daar bij aanwezig was. [medeverdachte 1] heeft ook niet verklaard dat zij gemerkt heeft dat in de periode na 17 december 2018 anderen zonder haar weten in haar woning zijn geweest. De enige keer dat zij zegt dat zoiets heeft plaatsgevonden, is in augustus 2018 geweest, maar dat ligt vóór de periode waarop het geld naar het oordeel van de rechtbank in het bed is verstopt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] dat zij van niks wist niet geloofwaardig, zodat de rechtbank er, gelet op de hierboven genoemde algemene ervaringsregel, van uit gaat dat [medeverdachte 1] wel wetenschap heeft gehad van het aanwezig zijn van genoemd geldbedrag in haar bed.
De overtuiging van de rechtbank dat [medeverdachte 1] wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in haar woning wordt nog verder versterkt door de volgende feiten en omstandigheden die erop wijzen dat zij over (meer) geldbedragen beschikte die, gelet op haar iCOV- gegevens, niet te verklaren zijn en dat zij zich leende voor dubieuze praktijken. De rechtbank wijst op het volgende:
[medeverdachte 1] heeft in de periode van 2 januari 2012 tot en met 23 april 2019 in totaal € 60.125,- contant op haar bankrekeningen gestort, het grootste deel (€ 57.755,-) in de periode van september 2015 tot en met augustus 2018. Er is geen verklaring voor het aanzienlijke bedrag aan contante stortingen. Uit de bankmutaties blijkt verder dat [medeverdachte 1] regelmatig betalingen deed voor [verdachte] . Zij heeft twee voertuigen voor hem op naam gehad en betaalde hiervoor de kosten. Zij betaalde huur voor een pand waarvan [verdachte] heeft verklaard dat hij dit huurde ( [adres 7] , waarbij [medeverdachte 1] ook als huurder op de huurovereenkomst stond vermeld) en zij betaalde € 4.000,- aan de opa van het kind van [verdachte] .
Uit administratieve bescheiden die zijn aangetroffen en inbeslaggenomen in [adres 5] , blijkt dat [medeverdachte 1] veel grote uitgaven heeft gedaan in de periode van augustus 2017 tot en met januari 2018 voor reizen, persoonlijke verzorging en investeringen. In een in haar woning aangetroffen kasboek staat onder andere een uitgave van 15.000 euro voor “ [naam 12] ” en “6.500 euro investering lief”.
Op 27 februari 2017 heeft [medeverdachte 1] een Mercedes (kenteken 1-TVS-60) contant aangeschaft voor een bedrag van € 20.950,- en op haar naam gezet.[medeverdachte 1] heeft verklaard dat ze dit voor [verdachte] heeft gedaan.
Op 28 februari 2017 is een Mercedes (kenteken [kenteken 2] ) voor € 9.450,- contant gekocht en op naam gezet van de moeder van [medeverdachte 1] , die niet over een rijbewijs beschikt. [medeverdachte 1] is als bestuurder van deze Mercedes gezien op 23 januari 2019 en de sleutel van deze auto is in [adres 5] gevonden.
Op het nachtkastje naast het bed van [medeverdachte 1] op [adres 5] is een PGP-telefoon aangetroffen, die zeer waarschijnlijk in gebruik is geweest bij [medeverdachte 1] .Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dergelijke telefoons voornamelijk in het criminele milieu worden gebruikt.
In de woning aan [adres 4] , waar [verdachte] is aangetroffen en aangehouden, is een prepaid currency card aangetroffen op naam van [medeverdachte 1] die vermoedelijk in gebruik was bij [verdachte] .
In de woning aan [adres 5] zijn verschillende stukken en correspondentie van augustus 2018 tussen [medeverdachte 1] en ene [naam 1] gevonden over de aanschaf van onroerend goed in Spanje. Het zou gaan om een villa van € 600.000,- en een appartement van € 300.000,-.
[medeverdachte 1] heeft over de meeste van deze feiten en omstandigheden geen verklaring willen afleggen. Dat is uiteraard haar goed recht, maar het versterkt wel het totaalbeeld dat de rechtbank van [medeverdachte 1] uit het dossier en de bewijsmiddelen heeft gekregen en sterkt de rechtbank, zoals gezegd, in haar overtuiging dat [medeverdachte 1] wel degelijk wetenschap had van het geldbedrag in het hoofdeinde van haar bed.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] op de hoogte is geweest van het aangetroffen geldbedrag in haar bed en - gezien de feitelijke situatie dat zij hoofdbewoonster was van de woning en daar ook vaak alleen verbleef - ook de beschikkingsmacht over dit geld heeft gehad.
Wetenschap van en beschikkingsmacht over het aangetroffen geld van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat ook [verdachte] in verband kan worden gebracht met de woning aan [adres 5] en met [medeverdachte 1] . Er zijn sterke aanwijzingen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] een affectieve relatie hebben (gehad). Zo blijkt uit de camerabeelden dat [verdachte] in de periode van 11 februari 2019 tot en met 5 maart 2019 in ieder geval zeven keer in of voor de woning aan [adres 5] is geweest en er ten minste één keer heeft overnacht. Op al deze momenten was [medeverdachte 1] reeds in de woning aanwezig.In de aangetroffen agenda van [medeverdachte 1] staat op de datum [datum] "Lief jarig" vermeldt; [verdachte] is geboren op [datum] 1960.In een aangetroffen telefoon van [medeverdachte 1] blijkt uit veel chats tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] dat ze elkaar aanspreken met "schat", "lief”, "lieffie", “pop” en “schatje” en wordt vaak de emoticon "kus" gebruikt. Ze spreken ook af, zowel bij hem als bij haar en een enkele keer in een hotel. [medeverdachte 1] houdt [verdachte] op de hoogte van al haar doen en laten.
Ook is in [adres 5] een telefoon aangetroffen die zeer waarschijnlijk in gebruik is geweest bij [verdachte] .Daarnaast zijn op verschillende plekken in [adres 5] (waaronder het washok/de kast en onder het logeerbed) veel administratieve bescheiden van [verdachte] aangetroffen. Zo is onder andere een belastingaanslag op naam van [bedrijf 1] voor de woningen [adres 8] , [adres 5] en [adres 9] aangetroffen. Het adres [adres 5] is met de hand onderstreept. Op het tweede blad van de aanslag zijn de bij [adres 5] vermelde aanslagbedragen onder elkaar geschreven en opgeteld (tot een bedrag van € 563,88).Ook is een handgeschreven notitie aangetroffen met de adressen “ [adres 4] , [adres 5] en 2x [adres 3] ” met bijbehorende huurbedragen erop.Zoals onder 3.4.3 overwogen, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] voor de woningen aan [adres 4] en de [adres 3] en [adres 14] de huur heeft betaald en zich aan het witwassen van de contante bedragen waarmee hij de huurbetalingen heeft gedaan heeft schuldig gemaakt. Bedoelde notitie vormt een aanwijzing dat [verdachte] ook verantwoordelijk was voor de huurbetaling van [adres 5] en, in combinatie met de aangetroffen belastingaanslag, dat hij verantwoordelijk was voor de betaling van de belastingaanslag voor [adres 5] .
Ten slotte is op de rugzijde van de tape van de verpakking van één van de geldpakketten een vingerafdruk van [verdachte] aangetroffen. Deze vingerafdruk wijst er naar het oordeel van de rechtbank zonder meer op dat [verdachte] betrokken is geweest bij het inpakken van ten minste één van de geldpakketten. Het alternatieve scenario, dat hij de tape mogelijk heeft aangeraakt in een bouwmarkt of ergens anders, acht de rechtbank niet aannemelijk, te meer niet nu tape in een bouwmarkt in een verpakking zal zitten en er dus geen vingerafdruk op de tape kan worden achtergelaten. De verdachte heeft zich verder op zijn zwijgrecht beroepen en dus geen andere verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op de tape.
De overtuiging van de rechtbank dat ook [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in de woning en ook de beschikkingsmacht daarover had, wordt versterkt door de volgende feiten en omstandigheden die erop wijzen dat [verdachte] over (meer) onverklaarbare geldbedragen beschikte dan wel zich inliet met dubieuze praktijken. De rechtbank wijst op het volgende:
De reeds hiervoor bij [medeverdachte 1] weergegeven financiële verwevenheid tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , waarbij [medeverdachte 1] tevens auto’s van [verdachte] , een prepaid currency card en een huurovereenkomst voor de [adres 7] voor [verdachte] op haar naam had gezet en betalingen voor hem deed.
- [verdachte] heeft voor ten minste drie andere woningen de huurbetalingen gedaan en daarmee geld witgewassen (zie 3.4.4).
- [verdachte] heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van een Rolex horloge, geldbedragen uit een fictief dienstverband en huurbetalingen voor een Porsche Macan (zie hierna onder 3.4.2.2 en 3.4.2.3 en 3.4.2.4).
- [verdachte] is aangehouden in de woning aan [adres 4] . In die woning zijn sleutels van zeven verschillende auto’s gevonden, allemaal op naam van iemand anders dan [verdachte] .
In [adres 4] zijn twee PGP-telefoons aangetroffen, waarvan er één op het nachtkastje naast het bed van [verdachte] lag en aan stond.Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dergelijke telefoons voornamelijk in het criminele milieu worden gebruikt.
Tussen de administratieve bescheiden van [verdachte] die zijn aangetroffen op [adres 5] zaten diverse aantekeningen die zeer waarschijnlijk zien op de groothandel in verdovende middelen (bijvoorbeeld berekeningen waarvan het sterke vermoeden bestaat dat daaruit naar voren komt dat op enig moment voor een bedrag van € 3.257.000,- aan cocaïne voorhanden is geweest dan wel verkocht is).Op de aantekeningen komen ook de getallen 23.000 en 24.000 voor, de zouden kunnen duiden op de kiloprijs van cocaïne. Verder worden de kleuren zwart, grijs en koper vermeld. In dit verband merkt de rechtbank op dat de 32 geldpakketten gewikkeld waren in zwarte tape, grijze tape en in koperkleurige, lichtbruine tape.
De rechtbank concludeert op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, dat [verdachte] een (al dan niet affectieve) relatie met [medeverdachte 1] had, geregeld op [adres 5] aanwezig was en daar ook persoonlijke eigendommen had liggen, financiële betrokkenheid had bij [adres 5] en ook met [medeverdachte 1] een financiële verwevenheid had, waarbij [medeverdachte 1] bereid bleek om [verdachte] bij een deel van zijn financiële handel en wandel te ondersteunen. Nu voorts een vingerafdruk van [verdachte] op één van de geldpakketten is aangetroffen, gevoegd bij de overige genoemde bevindingen, acht de rechtbank bewezen dat ook [verdachte] wist van het op [adres 5] aangetroffen geldbedrag en dat hij daar de beschikkingsmacht over had.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het geldbedrag van zes miljoen euro en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan bewezen worden geacht dat dit geldbedrag ’uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van een verdachte worden verlangd dat deze een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het betreffende geldbedrag een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Conclusie
Gelet op de hoogte van het aangetroffen bedrag, de omstandigheid dat het om contant geld gaat, het aantreffen van veel coupures van € 500,00, de wijze waarop het geld was verpakt en de plaats waar het geld was opgeborgen, bezien tegen de achtergrond van de minimale legale inkomsten van [medeverdachte 1] en [verdachte] en het ontbreken van spaargelden op beider bankrekeningen, is de rechtbank van oordeel dat zonder meer het vermoeden gerechtvaardigd is dat het geld een illegale herkomst heeft. Daarom mag van [medeverdachte 1] en [verdachte] worden verlangd dat zij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geven voor de herkomst van het geld.
Nu [medeverdachte 1] en [verdachte] geen enkele verklaring hebben gegeven voor de herkomst van het geld, was er voor het Openbaar Ministerie dus ook geen reden tot het verrichten van nader onderzoek. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 6.018.600,- – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat [medeverdachte 1] en [verdachte] hiervan wetenschap hebben gehad. De rechtbank acht dan ook bewezen dat zij zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan het witwassen van dit geldbedrag.
3.4.2Ten aanzien van feit 1 en het tweede gedachtestreepje van feit 2
3.4.2.1 Toetsingskader witwassen
Voor het toetsingskader van witwassen verwijst de rechtbank naar het onder 3.4.1 overwogene.
3.4.2.2 Het Rolex horloge
In de woning aan [adres 4] waar de verdachte verbleef is een Rolex ter waarde van € 18.000,- aangetroffen. Gelet op de waarde van dit horloge, bezien tegen de achtergrond van de minimale legale inkomsten van de verdachte en het ontbreken van spaargelden op zijn bankrekeningen, is de rechtbank van oordeel dat zonder meer het vermoeden gerechtvaardigd is dat dit horloge een illegale herkomst heeft. Daarom mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van dit horloge.
Nu de verdachte slechts heeft verklaard dat hij het horloge van een niet bij naam genoemde vriend had gekregen om te (ver)kopen, is naar het oordeel van de rechtbank door de verdachte niet een concrete, min of meer verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van dit horloge. Er was voor het Openbaar Ministerie dan ook geen reden tot het verrichten van nader onderzoek. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit horloge – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.
In de nabijheid van [adres 4] is een Porsche Macan aangetroffen, waarvan de sleutel in de woning zelf lag. Tevens is een huurcontract aangetroffen van de betreffende Porsche met als verhuurder [bedrijf 2] en als huurder de verdachte. De huurperiode liep van 7 juli 2018 tot 4 juli 2019. Op elke bladzijde van dit huurcontract staat een paraaf met de naam “ [verdachte] ” en het contract is ook ondertekend op naam van “ [verdachte] ”. De huursom was € 610,- per maand en de waarborgsom en/of aanbetaling van 25% bedroeg € 1.500,-.
De Porsche is op 3 juli 2018 voor € 50.000,- gekocht bij [bedrijf 3] , waarbij de aankoopprijs contant is betaald. Volgens de verkoper is de auto gekocht door “makelaar [naam 2] ”, waarmee hij [medeverdachte 2] bedoelde.Uit afgeluisterde gesprekken die zijn gevoerd door [medeverdachte 2] is af te leiden dat [medeverdachte 2] ten tijde van het gesprek eigenaar was van dit voertuig, er zelf geen gebruik van maakte, de huur van de Porsche 500 euro per dag bedroeg en [medeverdachte 2] doekoe (geld) van iemand kreeg voor dit voertuig.Uit gegevens van een onder de Porsche geplaatst peilbaken blijkt dat de Porsche in de periode van 26 op 27 december 2018 langdurig heeft stilgestaan op de [straatnaam] in Den Bosch. Dit is het adres waar een zoon en vriendin van de verdachte woonachtig zijn.
Gelet op al deze bevindingen kan naar het oordeel van de rechtbank geconcludeerd worden dat de verdachte de feitelijke gebruiker is geweest van de Porsche Macan. Gelet op de hoogte van de maandelijkse huurbetalingen en de waarborgsom/aanbetaling, bezien tegen de achtergrond van de minimale legale inkomsten van de verdachte en het ontbreken van spaargelden op zijn bankrekeningen, is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat deze betalingen een illegale herkomst hebben. Daarom mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst daarvan.
Nu de verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven voor de herkomst van deze door hem gedane betalingen, was er voor het Openbaar Ministerie ook geen reden tot het verrichten van nader onderzoek. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de maandelijkse huurbetalingen van € 610,- en de eenmalige betaling van € 1.500,- – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist. Gelet op de duur van de periode waarin en de frequentie waarmee dit feit is gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich ten aanzien van de huurbetalingen van de Porsche heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Het onder het tweede gedachtestreepje van feit 2 tenlastegelegde acht de rechtbank dan ook bewezen.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het witwassen door het voorhanden hebben van de Porsche Macan, zoals onder het derde gedachtestreepje van feit 1 tenlastegelegd. Er is niet gebleken dat de verdachte de Porsche zelf heeft aangeschaft of heeft laten aanschaffen. Ook is er geen bewijs dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze Porsche afkomstig was uit enig misdrijf.
3.4.2.4 Salarisontvangsten van [bedrijf 1]
Uit de iCOV-gegevens van de verdachte blijkt dat hij in 2016 en 2017 € 2.739,- respectievelijk € 9.332,- aan netto loon van [bedrijf 1] heeft ontvangen.Uit de iCOV-gegevens van [bedrijf 1] blijkt dat de omzet van het bedrijf varieerde tussen circa € 150,- (halfjaar 2018) en € 11.600,- (2017), dat er in 2017 drie mensen en in 2018 zes mensen in loondienst zijn geweest en dat er aan brutoloon voor de werknemers circa € 49.000,- (2017) en € 51.000,- (halfjaar 2018) is opgegeven aan de belastingdienst.Uit de mutaties op de bankrekeningen van [bedrijf 1] blijkt niet van in- en verkoop van goederen en/of diensten, anders dan het faciliteren van (spook)woningen.Bij de doorzoeking van het kantoorpand van [bedrijf 1] in het verzamelpand van [bedrijf 4] aan [adres 10] te Rijswijk zijn geen stukken aangetroffen die erop duiden dat de personen die loon uitbetaald kregen door [bedrijf 1] daadwerkelijk werkzaamheden voor [bedrijf 1] hebben verricht.De acht in de loonadministratie van [bedrijf 1] opgevoerde werknemers zijn opgeroepen voor een verhoor door de politie. Zonder uitzondering hebben zij zich beroepen op hun zwijgrecht op vrijwel alle vragen (onder andere over welke werkzaamheden zij bij [bedrijf 1] uitvoerden).
In een WhatsApp gesprek van 11 september 2017 tussen de toenmalige bestuurders van [bedrijf 1] , te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] wordt gesproken over een visitekaartje voor de verdachte. Er wordt gediscussieerd over welke titel er op het kaartje moet (Sales, Sales Manager of Consultant) en [medeverdachte 4] vindt het eigenlijk “wel link” om hem een visitekaartje te geven. [medeverdachte 3] vindt het voldoende omdat hij “als hij er op aangesproken wordt zich beter kan redden uit sales dan uit consultant”.In een afgeluisterd gesprek uit oktober 2018 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zegt [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 2] “geld heeft ontvangen van de jongens die hij dan
zogenaamdin dienst heeft."[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] contact had met mensen uit een bepaald milieu, die hij op de loonlijst bij [bedrijf 1] zette, terwijl ze daar niet werkten.[medeverdachte 3] kreeg contant geld van [medeverdachte 2] , waarvan hij vermoedde dat dat kwam van de mensen die bij hem op de loonlijst stonden. [medeverdachte 2] heeft dat ook aan hem bevestigd. [medeverdachte 3] heeft de mensen op de loonlijst nooit zien werken.[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij niks te maken heeft gehad met het personeel, hij weet niet wat voor werkzaamheden zij deden.
Gelet op al deze bevindingen kan naar het oordeel van de rechtbank geconcludeerd worden dat de verdachte niet daadwerkelijk werkzaamheden voor [bedrijf 1] heeft verricht.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat het ondervragingsrecht is geschonden, verwerpt de rechtbank dat verweer. Het is juist dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich bij de rechter-commissaris op hun verschoningsrecht hebben beroepen en in zoverre sprake is van een schending van het ondervragingsrecht. Dit leidt echter niet tot de door de verdediging gewenste bewijsuitsluiting van de eerder door deze getuigen bij de politie afgelegde verklaringen, nu deze verklaringen meer dan voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
Nu naar het oordeel van de rechtbank vast staat dat de verdachte niet voor [bedrijf 1] heeft gewerkt, is het vermoeden gerechtvaardigd dat de door de verdachte ontvangen loonbetalingen van [bedrijf 1] een illegale herkomst hebben. Daarom mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst daarvan.
Nu de verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven voor de herkomst van deze door hem gedane betalingen, was er voor het Openbaar Ministerie geen reden tot het verrichten van nader onderzoek. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de loonbetalingen van € 2.739,- en € 9.332,- – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist. Het onder het eerste gedachtestreepje van feit 1 tenlastegelegde acht de rechtbank dan ook bewezen.
3.4.3Ten aanzien van feit 2
Voor het toetsingskader van witwassen verwijst de rechtbank naar het onder 3.4.1 overwogene.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op het adres [adres 3] stond niemand ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Het huurcontact stond op naam van [naam 3] . Zij stond ingeschreven op het adres [adres 11] in Den Haag.
Uit onderzoek in de administratie van de politie blijkt dat op 23 februari 2017 een huisbezoek is afgelegd op het adres [adres 2] in verband met een kind genaamd [naam 4] . In de administratie wordt gerelateerd: "Op aanbellen werd opengedaan door een vrouw. Even later meldde zich ook een man. Ook het kind meldde zich in de deuropening. De moeder vertelde dat hij [naam 4] heette. (…)”. Als betrokkenen zijn aan deze melding gekoppeld: [naam 5] , [geboortedatum 2] 1985 te [geboorteplaats 2] , [adres 12] , [naam 6] , [geboortedatum 3] 1981 te [geboorteplaats 3] , [adres 13] [verdachte] , [geboortedatum 1] 1960 te [geboorteplaats 1] , [adres 11] , [naam 4] , [geboortedatum 4] 2015 te [geboorteplaats 2] , [adres 12] .De verdachte is de vader van onder andere [naam 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2015 te [geboorteplaats 2] . De moeder van [naam 4] is [naam 5] , geboren op [geboortedatum 2] 1985 te [geboorteplaats 2] .
De overeenkomst met [bedrijf 7] ten behoeve van de woning aan [adres 2] stond sinds 19 april 2015 op naam van [verdachte] . Uit telecomgegevens is gebleken dat op het adres [adres 2] te Den Haag het volgende telefoonnummer was geregistreerd: [telefoonnummer 2] op naam van [naam 5] .
Op dinsdag 5 maart 2019 werd de zus van de [verdachte] , [naam 7] , als getuige verhoord. Zij verklaarde dat haar moeder sinds twee maanden woonachtig was op [adres 2] te Den Haag. Zij verklaarde dat de woning van haar broer [verdachte] was en dat hij zijn moeder daar laat logeren. Op dezelfde dag werd de moeder van de verdachte [verdachte] , [naam 8] , als getuige verhoord. Zij verklaarde dat zij in deze woning van haar zoon [verdachte] verbleef. Het totale huurbedrag over de periode van mei 2015 tot en met maart 2019 voor deze woning bedroeg minstens € 49.350,-.Hiervan is € 3.660,- giraal betaald.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] huurder is van [adres 14] . Ook op het adres [adres 14] stond niemand ingeschreven in de BRP. Het huurcontract stond op naam van [verdachte] . Bij een doorzoeking op 5 maart 2019 werd een aantal facturen in beslag genomen gericht aan [verdachte] , [adres 14] te ’s-Gravenhage, voor maandelijkse huurtermijnen. Het totale huurbedrag over de periode van mei 2015 tot en met maart 2019 bedraagt minstens € 50.600,-, uitgaande van het huurbedrag in het huurcontract van 2015.Hiervan is € 4.855,- giraal betaald.
Op het adres [adres 4] stond ook niemand in de BRP ingeschreven.Het huurcontract is opgemaakt tussen verhuurder [bedrijf 5] en huurders [naam 9] en [naam 10] . Het huurbedrag bedraagt € 1.155,- per maand. [naam 9] was vanaf 1 juli 2016 contractant van zowel [bedrijf 6] als [bedrijf 7] voor deze woning. Uit de BRP bleek dat [naam 9] ingeschreven stond op de [adres 15] in Rotterdam. Op 5 maart 2019 werd binnengetreden in de woning aan de [adres 4] en werd de verdachte in deze woning aangehouden. In de woning werden meerdere goederen aangetroffen die aan de verdachte zijn te linken. De verdachte verklaarde dat hij daar lag te slapen, het niet zijn woonadres was en hij niet de enige was die daar woonde en de sleutel had.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard:
P1: Sinds wanneer heeft u de sleutel van die woning?
V: Sinds die op contract staat.
Op 11 maart 2019 verklaarde [naam 9] als getuige dat zij al sinds februari 2017 op de [adres 15] te Rotterdam woonde. Gevraagd naar de betalingen die zij deed voor de huurwoning van [adres 4] verklaarde [naam 9] dat zij ervoor gevraagd was door iemand en dat zij loyaal was aan deze persoon.Het totale huurbedrag voor de periode van juli 2016 tot en met maart 2019 bedroeg minstens € 36.960,-, uitgaande van het huurbedrag in het huurcontract van 2016.Hiervan is € 4.920,- giraal betaald.
In totaal moest er voor de drie woningen een bedrag van minstens € 136.910,- betaald worden.
Op basis van de verstrekte gegevens van de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV) blijkt dat de verdachte in de periode 2013 tot en met medio 2018 geen eigenaar of vennoot is geweest van een onderneming, alleen in 2017 en 2018 € 12.061,- aan inkomen heeft genoten van [bedrijf 1] , nauwelijks banktegoeden bezit, geen schenkingen of erfenissen heeft ontvangen en geen voertuigen op naam heeft.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft zich vrijwel geheel beroepen op zijn zwijgrecht. Wel heeft hij verklaard geen geld en geen vermogen te hebben.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Uit de bewijsmiddelen vloeit genoegzaam voort dat de woningen aan de [adres 3] en [adres 14] en [adres 4] in gebruik waren bij (familie van) de verdachte. Van girale betaling van de huren is slechts beperkt gebleken, zodat aangenomen moet worden dat de huur voor het overgrote gedeelte contant werd betaald. Uit iCOV-gegevens is echter gebleken dat de verdachte nauwelijks over (legale) financiële middelen beschikte.
De verdachte heeft zich vrijwel geheel op zijn zwijgrecht beroepen en heeft geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven ten aanzien van de contante betalingen van huren van de drie woningen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de huurbetalingen voor de drie in de tenlastelegging genoemde woningen door de verdachte uit enig misdrijf afkomstig waren. Uit het dossier in het onderzoek [onderzoeksnaam] blijkt dat een deel van de huren giraal is betaald. De rechtbank zal hier in het voordeel van de verdachte rekening mee houden en deze bedragen, hierboven al genoemd, in mindering brengen. De verdachte heeft zich ten aanzien van de huurbetalingen dan ook schuldig gemaakt aan witwassen tot een bedrag van € 136.910,- - de giraal betaalde huur = € 123.475,-. Gelet op de duur van de periode waarin en de frequentie waarmee dit feit is gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich ten aanzien van de huurbetalingen van deze woningen heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.