ECLI:NL:RBDHA:2020:1459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
09/767288-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van huurpenningen en contante geldbedragen door bestuurder van vastgoedbedrijven

Op 24 februari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De verdachte, geboren in 1975, was bestuurder van SMS Facility Group B.V. en Alpha Business Solutions B.V. en werd veroordeeld voor het witwassen van contant ontvangen huurpenningen en contante bedragen die werden omgezet in girale loonbetalingen aan fictieve werknemers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de contante huurbetalingen en onvoldoende onderzoek had gedaan naar de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze bedragen uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte werd ook veroordeeld voor het witwassen van contante bedragen die hij in zijn woning en die van zijn ex-partner had bewaard, evenals voor een lening aan een derde die giraal werd terugbetaald. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 28 maanden op, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de ondermijnende activiteiten zwaar wogen. De rechtbank benadrukte dat het witwassen van crimineel geld een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en de integriteit van het financiële verkeer aantast.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767288-18
Datum uitspraak: 24 februari 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [penitentiare inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 11 juni 2019, 6 september 2019, 29 november 2019 (alle pro forma) en 6, 7 en 10 februari 2020 (inhoudelijke behandeling en tevens sluiting onderzoek op 10 februari 2020).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Visser, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.A. Groenendijk, naar voren hebben gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 7 februari 2020 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 6 februari 2020 - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 5 maart 2019, te Nootdorp en/of Rijswijk en/of Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen en/of alleen (al dan niet als feitelijk bestuurder en/of aandeelhouder van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ), één of meerdere voorwerpen, te weten één of meerdere geldbedragen, te weten:
  • contante stortingen (ten bedrage van (ongeveer) 136.910 EURO) op de rekening van [bedrijf 1] , althans contante (ontvangen) geldbedragen (afkomstig van (contante) huurontvangsten voor woningen aan de [adres 1] (ten bedrage van (in totaal) (ongeveer) 49.350 EURO) en/of [adres 2] (ten bedrage van (in totaal) (ongeveer) 50.600 EURO) en/of [adres 3] te Den Haag (ten bedrage van (in totaal) (ongeveer) 36.960 EURO), en/of
  • contante stortingen (ten bedrage van (ongeveer) 128.085 EURO) op de rekening van [bedrijf 2] , althans contante (ontvangen) geldbedragen (afkomstig van (contante) huurontvangsten voor woningen aan de [adres 4] (ten bedrage van (in totaal) (ongeveer) 72.500 EURO) en/of de [adres 5] (ten bedrage van (in totaal) (ongeveer) 37.450 EURO) en/of
  • (netto) loonbetalingen aan een of meerdere personen ten bedrage van (in totaal) (ongeveer) 59.101,97 EURO,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat voornoemde voorwerpen/geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, van welk misdrijf de verdachte een gewoonte heeft gemaakt en/of welk misdrijf verdachte pleegde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf;
2.
hij op of omstreeks 05 maart 2019, te Nootdorp en/of te Den Haag, althans in Nederland, van een of meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag van 173.335 euro (in de woning aan [adres 7] te Nootdorp) en/of een geldbedrag van 174.750 euro en/of een geldbedrag van 104.920 euro (in de woning aan de [adres 8] te Den Haag), de herkomst en/of vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/of voornoemde voorwerpen/geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die voorwerpen/geldbedragen (geheel of gedeeltelijk) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juli 2017 tot en met 5 maart 2019 te Rijswijk en/of Nootdorp en/of Den Haag, althans in Nederland, van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedragen (van in totaal 79.630 euro), de werkelijke aard en/of de herkomst
heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/of voornoemde geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet en/of heeft overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die voorwerpen/geldbedragen (geheel of gedeeltelijk) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.Inleiding

Op 7 februari 2018 is bij een doorzoeking in de woning gelegen aan de [adres 12] te Den Haag vijf kilogram cocaïne aangetroffen en een groot geldbedrag. Op dit adres stond niemand ingeschreven. De huur werd voldaan door [verdachte] . [verdachte] voldeed de huur zowel via een bankrekeningnummer t.n.v. [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) als contant. [bedrijf 2] bleek ook huur te hebben betaald voor woningen waarin een hennepkwekerij heeft gezeten. Voorts bleek dat op de bankrekening van [bedrijf 2] veel contante bedragen werden gestort.
Deze bevindingen ten aanzien van [bedrijf 2] en [verdachte] zijn aanleiding geweest om op 20 april 2018 een onderzoek te starten onder de naam [onderzoeksnaam] . Dit onderzoek richtte zich in eerste instantie op [verdachte] .
[verdachte] wordt ervan verdacht dat hij geld dat van misdrijf afkomstig is, witwast via het bedrijf [bedrijf 2] , waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurder is. Ook wordt [verdachte] ervan verdacht dat hij zogenoemde spookwoningen verhuurt aan criminelen. Gedurende het onderzoek is de verdenking ontstaan dat [verdachte] daarnaast geld witwast via een dochterbedrijf van [bedrijf 2] , genaamd [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] werden huren betaald van verschillende appartementen, voornamelijk gelegen in luxe appartementencomplexen met inpandige parkeergarages waar men redelijk anoniem kan verblijven. De bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] werden voornamelijk gevoed door contante stortingen, die niet lijken te stroken met de omzet van deze vennootschappen. Ook werden vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] salarissen uitbetaald aan mensen die meerdere strafrechtelijke antecedenten hebben. [verdachte] wordt ervan verdacht dat hij bij zowel het verhuren van spookwoningen als het construeren van dienstverbanden heeft samengewerkt met verdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) (feit 1).
Op 5 maart 2019 zijn in het kader van onderzoek [onderzoeksnaam] onder andere de woningen van [verdachte] en de woning van zijn (ex-)partner [naam 1] doorzocht. Op 15 maart 2019 is nogmaals onderzoek gedaan in de woning van [naam 1] . Naar aanleiding van het onderzoek in deze woningen aan het [adres 7] en de [adres 8] wordt [verdachte] verdacht van het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 453.005,- (feit 2).
Daarnaast wordt [verdachte] verdacht van het, via een lening, witwassen van een bedrag van € 79.630,- in de periode van 26 juli 2017 tot en met 5 maart 2019 (feit 3).
4
. Rechtmatigheid tweede doorzoeking [adres 8] [1]
De verdediging heeft betoogd dat de inbeslagname van een bedrag van € 104.920,- in de woning aan de [adres 8] onrechtmatig is. De verdediging heeft daartoe aangevoerd – kort gezegd – dat de woning van [naam 1] op genoemd adres op 15 maart 2019 ten onrechte zonder tussenkomst van de rechter-commissaris is doorzocht, waardoor het vrij woongenot van [verdachte] is geschonden en waardoor sprake is geweest van willekeurig politieoptreden dat had moeten worden voorkomen. Dit is een onherstelbaar vormverzuim, als gevolg waarvan de resultaten van de doorzoeking van het bewijs moeten worden uitgesloten, aldus de raadsvrouw.
Aan de bewoner van een pand komt het recht toe op het vrij woongenot. De Algemene wet op het binnentreden (Awbi) bevat vormvoorschriften die in acht moeten worden genomen als een elders geregelde bevoegdheid tot binnentreden in een woning wordt uitgeoefend. Uit de Memorie van Toelichting op de Awbi valt op te maken dat een bewoner degene is die een woning gebruikt voor het ongestoord verblijf in een ruimte die tot exclusief verblijf voor die persoon of voor een beperkt aantal in een gemeenschappelijke huishouding levende personen ingericht en bestemd is. Een kortdurend verblijf of de afwezigheid van de bewoningswil kunnen hierop uitzonderingen zijn (Memorie van Toelichting op de Algemene wet op het binnentreden, Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 19073, nrs. 1-3).
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [verdachte] en [naam 1] vast dat [naam 1] de eigenaar van de woning aan de [adres 8] is en dat zij daar met haar dochter woont. [verdachte] komt drie à vier keer per week in de woning om daar te eten en met zijn dochter te praten. [2] Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [verdachte] woonde in de woning aan het [adres 7] . [3]
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] , gezien het feit dat hij in een andere woning woonde, niet de wil tot bewoning had ten aanzien van de woning van [naam 1] aan de [adres 8] . Om die reden kan hij niet als lid van de gemeenschappelijke huishouding van die woning worden bestempeld en dus niet als bewoner van dat huis worden aangemerkt. [verdachte] kan daarom geen beroep doen op het met waarborgen omgeven huisrecht ten aanzien van de woning aan de [adres 8] . Nog afgezien van de vraag of daadwerkelijk vormen zijn verzuimd bij het tweede onderzoek in de woning van [naam 1] , is dus geen sprake van schending van een norm die strekt tot bescherming van het belang van [verdachte] .
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de resultaten van het onderzoek in de woning aan de [adres 8] op 15 maart 2019 wegens een onherstelbaar vormverzuim moeten worden uitgesloten van het bewijs.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Op specifieke standpunten van de raadsvrouw zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, wanneer het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Wanneer de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
5.3.2
Ten aanzien van feit 1
5.3.2.1 De huurontvangsten
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
[adres 1] en [adres 2] en [adres 3]
Op het adres [adres 1] stond niemand ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Het huurcontact stond op naam van [naam 2] . Zij stond ingeschreven op het adres [adres 10] in Den Haag. [4] De overeenkomst met [bedrijf 3] ten behoeve van de woning aan de [adres 1] stond sinds 19 april 2015 op naam van [medeverdachte 3] . Op 5 maart 2019 werd de zus van [medeverdachte 3] , [getuige 1] , als getuige verhoord. Zij verklaarde dat haar moeder sinds twee maanden woonachtig was op de [adres 1] te Den Haag. Zij verklaarde dat de woning van haar broer [medeverdachte 3] was en dat hij zijn moeder daar laat logeren. Op dezelfde dag werd de moeder van [medeverdachte 3] , [getuige 2] , als getuige verhoord. Zij verklaarde dat zij in deze woning van haar zoon [medeverdachte 3] verbleef. Het totale huurbedrag over de periode van mei 2015 t/m maart 2019 voor deze woning bedroeg minstens € 49.350,-. [5] Hiervan is € 3.660,- giraal betaald. [6]
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 3] huurder is van [adres 2] . [7] Ook op het adres [adres 2] stond niemand ingeschreven in de BRP. Het huurcontract stond op naam van [medeverdachte 3] . Bij een doorzoeking op 5 maart 2019 in de woning aan de [adres 3] werd een aantal facturen in beslag genomen gericht aan [medeverdachte 3] , [adres 2] te 's‑Gravenhage, voor maandelijkse huurtermijnen. Het totale huurbedrag over de periode van mei 2015 t/m maart 2019 bedraagt minstens € 50.600,-, uitgaande van het huurbedrag in het huurcontract van 2015. [8] Hiervan is € 4.855,- giraal betaald. [9]
Op het adres [adres 3] stond ook niemand in de BRP ingeschreven. [10] Het huurcontract is opgemaakt tussen verhuurder [bedrijf 4] en huurders [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) en [naam 3] . Het huurbedrag bedraagt € 1.155,- per maand. [getuige 3] was vanaf 1 juli 2016 contractant van zowel [bedrijf 5] als [bedrijf 3] voor deze woning. Uit de BRP bleek dat [getuige 3] ingeschreven stond op de [adres 9] in Rotterdam. Op 5 maart 2019 werd binnengetreden in de woning aan de [adres 3] en werd [medeverdachte 3] in deze woning aangehouden. In de woning werden meerdere goederen aangetroffen die aan [medeverdachte 3] te linken zijn. [medeverdachte 3] verklaarde dat hij daar lag te slapen, het niet zijn woonadres was en hij niet de enige was die daar woonde en de sleutel had. [11] Op 11 maart 2019 verklaarde [getuige 3] als getuige dat zij al sinds februari 2017 op de [adres 9] te Rotterdam woonde. Gevraagd naar de betalingen die zij deed voor de huurwoning aan de [adres 3] verklaarde [getuige 3] dat zij ervoor gevraagd was door iemand en dat zij loyaal was aan deze persoon. [12] Het totale huurbedrag over de periode van juli 2016 t/m maart 2019 bedroeg minstens € 36.960,-, uitgaande van het huurbedrag in het huurcontract van 2016. [13] Hiervan is € 4.920,- giraal betaald. [14]
In totaal moest er voor deze drie woningen een bedrag van minstens € 136.910,- betaald worden. [15]
Uit opgevraagde rekeninggegevens van [bedrijf 1] is gebleken dat in de periode van 31 januari 2018 tot 30 juli 2018 bedragen werden overgeschreven aan verhuurder [bedrijf 6] , waarbij in de omschrijving per betaling steeds werd verwezen naar de (huur over) een bepaalde maand en gezamenlijk de adressen [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] . [16]
In de periode van 1 januari 2012 tot en met 2 augustus 2018 werd € 136.030,- contant gestort op de rekening van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] betaalde € 122.432,67 huurkosten voor minimaal 13 verschillende locaties, waaronder [adres 1] en [adres 2] en [adres 3] . [17]
Op basis van de verstrekte gegevens van de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen ( iCOV ) blijkt dat [medeverdachte 3] in de periode van 2013 tot en met medio 2018 geen eigenaar of vennoot is geweest van een onderneming, alleen in 2017 en 2018 € 12.061,- aan inkomen heeft genoten van [bedrijf 1] , nauwelijks banktegoeden bezit, geen schenkingen of erfenissen heeft ontvangen en geen voertuigen op naam heeft. [18]
[adres 5] en [adres 4] en [adres 6]
Op 9 november 2018 verklaarde [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ) dat hij woonde op de [adres 4] . [19]
Op dezelfde dag verklaarde de bewoonster van [adres 5] , [getuige 5] , dat haar kinderen [getuige 4] en [naam 4] de huur voor haar betaalden. [20]
[naam 5] is mogelijk vanaf 1 september 2017 de bewoner geweest van [adres 6] . Volgens een verklaring van [verdachte] werd de huur betaald door [getuige 4] , de vader van [naam 6] . [21] [naam 6] betaalde in januari 2018 2 x € 1.050,- huur voor het pand [adres 6] op de bankrekening van [bedrijf 2] . [22]
In totaal heeft [getuige 4] voor deze drie woningen € 128.085,- (€ 72.500,- + € 37.450,- + € 18.135,-) aan huur betaald. [23]
Uit de gegevens van de iCOV blijkt dat [getuige 4] geen inkomsten heeft uit welke (legale) bron dan ook. [24]
In de periode van 1 januari 2012 tot en met 2 augustus 2018 werd € 422.145,- contant gestort op de rekening van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] ontving € 39.423,04 huuropbrengsten voor diverse locaties en betaalde € 326.700,74 huurkosten voor minimaal 14 verschillende locaties, waaronder [adres 5] en [adres 4] . [25] In de periode van 1 januari 2012 tot en met 2 augustus 2018 werd € 136.030,- contant gestort op de rekening van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] betaalde € 122.432,67 huurkosten voor minimaal 13 verschillende locaties, waaronder [adres 6] . [26]
[verdachte] heeft op 25 januari 2018 een mailbericht gestuurd aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de volgende inhoud: “Heren, bijgaand huurdersoverzicht met telefoonnummers indien ik niet aanwezig ben. Mvg., [verdachte] ”. [27]
Verklaringen verdachte en nader onderzoek
Over het controleren van de achtergrond van de huurders heeft [verdachte] bij de politie verklaard:
A: Ik had zo'n systeem van [systeem naam] daar kon je check doen. Registratie, schulden en of het paspoort of id voorkomt. Ik deed het niet altijd, soms deed ik het snel. Maar ik kan wel zeggen dat in 80% van de gevallen zo’n check uitvoerde.
(…)
V: Wat voor afspraken zijn er gemaakt met u en de huurders over het inkomen van de huurders of deze legaal werk verrichten? En of de huurders goed zijn voor hun geld?
A: Loonstroken. Ik had alles op mijn laptop.
V: Dus jij vroeg een loonstrook?
A: Ja, en die gaf ik aan [naam 7] . Ik digitaliseerde deze in mijn laptop maar die is in december 2017 gestolen. Het waren ook weleens ZZP-ers. (…) ZZP-ers hebben nogal eens variabel inkomen dus ja. Het was wel de afspraak dat de huur betaald moet worden, linksom of rechtsom. Dat was het belangrijkste voor mij. Ik kreeg het weleens cash. [28]
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat de huurbetalingen eerst per bank gingen. Naderhand zou hij een en ander gaan beheren. Toen is er wat contant betaald. Na het overleg met de politie is het per bank gegaan. De huurders waren nette mensen, zzp-ers. Hij zocht er niks achter. [29]
Bij onderzoek in de administratie van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] zijn huurovereenkomsten aangetroffen die zijn gesloten door [bedrijf 2] en/of [bedrijf 1] , terwijl slechts incidenteel onderliggende documentatie werd aangetroffen met betrekking tot de screening van potentiële huurders (bankafschriften, ID-bewijzen, loonstroken, werkgeversverklaringen). [30]
Uit opgevraagde gegevens van huursignaal is gebleken dat [verdachte] op naam van [bedrijf 2] bevragingen heeft gedaan van in totaal 25 personen in de periode van 6 oktober 2016 t/m 17 januari 2019. Hieronder bevonden zich niet [medeverdachte 3] , [getuige 4] of andere personen die in verband zijn te brengen met de zes in de tenlastelegging genoemde woningen. [31]
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Uit de bewijsmiddelen vloeit genoegzaam voort dat drie van de woningen in gebruik waren bij (familie van) [medeverdachte 3] en de andere drie woningen bij (familie van) [getuige 4] . De huren werden vrijwel uitsluitend contant betaald en vervolgens giraal door [bedrijf 1] of [bedrijf 2] doorbetaald aan de verhuurder, terwijl uit iCOV -gegevens is gebleken dat [medeverdachte 3] en [getuige 4] niet of slechts over een beperkt inkomen of vermogen beschikten. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de huuropbrengsten voor de zes in de tenlastelegging genoemde woningen uit misdrijf afkomstig waren. Wat betreft de door [medeverdachte 3] betaalde huur gaat het dan om een bedrag van € 136.910,- minus de giraal betaalde huur = € 123.475,- en bij [getuige 4] om € 128.085,- minus de giraal betaalde huur = € 125.985,-.
[verdachte] is er niet in geslaagd een concrete en verifieerbare verklaring te geven ten aanzien van de contante stortingen van huren van zes woningen op de rekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . De verklaring van [verdachte] is zo veel mogelijk gecontroleerd, mede door onderzoek naar het controleren door [verdachte] van de achtergrond van de huurders, maar niet deugdelijk bevonden. Gebleken is immers dat de bij de huurders op te vragen stukken veelal in de administratie ontbraken en [verdachte] in de meeste gevallen geen [systeem naam] -check deed. Bovendien ontbreken [systeem naam] -checks van de huurders van de zes woningen en van [medeverdachte 3] en [getuige 4] . [verdachte] kan in dat verband ook niet verwijzen naar zijn voorgangers of de verhuurder, omdat hij hierin een zelfstandige verantwoordelijkheid had.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de contante stortingen afkomstig van de huurbetalingen voor de zes woningen genoemd in de tenlastelegging afkomstig waren uit enig misdrijf. Dit geldt temeer, nu twee personen ( [medeverdachte 3] en [getuige 4] ) kennelijk banden hadden met zes woningen, wat op zijn minst opvallend was. [verdachte] heeft zich ten aanzien van deze contante stortingen dan ook schuldig gemaakt aan schuldwitwassen en wel tot bedragen van € 123.475,- en € 125.985,-.
5.3.2.2 De loonbetalingen
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Uit iCOV -gegevens blijkt dat de omzet van [bedrijf 1] varieert tussen ongeveer € 150,- (halfjaar 2018) en € 11.600,- (2017). [bedrijf 1] heeft in 2017 drie mensen en in 2018 zes mensen in loondienst gehad tegen een brutoloonsom van circa € 49.000,- (2017) en € 51.000,- (halfjaar 2018). [32] In totaal is voor een bedrag van € 59.101,97 aan loonbetalingen gedaan door [bedrijf 1] , waarvan een bedrag van € 7.759,83 namens [bedrijf 1] is voldaan vanaf de rekening van [bedrijf 2] . [33] Blijkens een mutatieoverzicht van de [bankrekening 1] van [bedrijf 1] is in de periode van 2 juli 2018 tot en met 21 augustus 2018 vanaf die rekening een totaalbedrag aan salaris van € 7.760,83 betaald. [34]
In de kantoorunit van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] werden onder andere werkgeversverklaringen van [bedrijf 1] uit 2017 en 2018 aangetroffen. Verder werden er loonstroken aangetroffen van [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [medeverdachte 3] . In de in beslag genomen stukken is niets aangetroffen wat erop duidt dat de personen die loon uitbetaald kregen door [bedrijf 1] daadwerkelijk werkzaamheden voor [bedrijf 1] hebben verricht. [35]
Op de computer van [medeverdachte 1] werden onder andere de volgende stukken aangetroffen:
  • een e-mailbericht van [verdachte] aan [medeverdachte 1] met het verzoek om het loon van mevrouw [naam 16] te corrigeren;
  • een overzicht werkgeverskosten [bedrijf 1] met de namen van de personeelsleden [medeverdachte 3] , [naam 8] , [naam 12] , [naam 9] en [naam 10] ;
  • salarisspecificaties van [naam 10] , [naam 8] , [naam 16] , [naam 13] , [naam 12] , [medeverdachte 3] .
Op de iPhone X van [medeverdachte 2] komt het volgende Whatsapp-gesprek van 11 september 2017 tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor:
[verdachte] : [medeverdachte 2] had jij nog visite kaartjes voor [medeverdachte 3] geregeld
[medeverdachte 2] : [medeverdachte 1] zou dat regelen zei die
[medeverdachte 2] : Whahaha
[medeverdachte 2] : Moet ik dat doen?
[medeverdachte 2] : [medeverdachte 1] heb die gegevens van hem opgeschreven
[medeverdachte 1] : jij hebt toch die contacten qua layout enzovoorts?
[medeverdachte 2] : Die artwork staat op de cloud
[medeverdachte 2] : Die moet alleen wel bewerkt worden met de gegevens van [medeverdachte 3]
[medeverdachte 1] : En wie doet dat?
[medeverdachte 2] : Als je die gegevens van [medeverdachte 3] stuurt dan kan ik vragen of die artwork
aangepast kan worden
[medeverdachte 1] : Ok, [verdachte] stuur jij die gegevens door?
[medeverdachte 2] : jij had het op een papiertje geschreven dat weet ik wel
[medeverdachte 2] : is het [e-mail] trouwens?
[medeverdachte 2] : hopelijk kan [naam 14] snel die artwork aanpassen
[medeverdachte 1] : [medeverdachte 3] tel ( [verdachte] weet dat) titel Sales manager
[verdachte] : [zend contact [medeverdachte 3] ]
[medeverdachte 2] : En is het [medeverdachte 3] ??
[verdachte] : [medeverdachte 3]
[medeverdachte 2] : Is sales manager niet te hoog als titel
[verdachte] : Consultant?
[medeverdachte 2] : Ik heb er Sales van gemaakt
[medeverdachte 2] : We moeten het niet mooier maken dan het is
[medeverdachte 2] : Het is eigenlijk wel link om hem visitekaartjes te geven
[medeverdachte 1] : Is denk ik voldoende omdat hij als hij er op aangesproken wordt zich beter kan redden uit sales dan uit consultant [37]
Uit een afgeluisterd gesprek op de telefoon van [verdachte] blijkt dat er dwangbevelen zijn gestuurd naar [bedrijf 1] voor het niet afdragen van loonheffing. [verdachte] meent dat het de schuld is van “die vieze dikzak” waarmee vermoedelijk [medeverdachte 1] wordt bedoeld. [38]
De personen die staan opgevoerd als werknemer van [bedrijf 1] hebben zonder uitzondering gebruik gemaakt van hun zwijgrecht met betrekking tot vragen over [bedrijf 1] en/of hun betreffende dienstverband. [39]
Getuige [getuige 7] heeft bij de rechter-commissaris verklaard:
OvJ: Bij de politie heeft u verklaard dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] hadden gezegd dat ze
mensen in dienst hadden, maar dat u die mensen nooit heeft gezien (PV verhoren map 1, p. 172). Klopt dat?
G: Ja, ik heb die mensen nooit gezien.
OvJ: Heeft u [verdachte] , [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] ooit horen bellen met die mensen die ze in dienst hadden?
G: Nee. [40]
Bij zijn eerste verhoor bij de politie op 5 maart 2019 verklaart [medeverdachte 1] over [verdachte] :
A: Hij had contact met mensen uit een bepaald milieu. Hij zette ze op de loonlijst bij [bedrijf 1]
V: Voor de goede orde, die mensen werkten niet voor [bedrijf 1] ?
A: Nee, die mensen werkten niet.
V: Waarom deed hij dat dan?
A: Hij had bij een van die mensen een schuld. [41]
(…)
V: Hoe wist je dan dat dat criminelen waren? Dat zie je toch niet aan een loonlijst? Ze zetten toch niet als beroep crimineel erop?
A: [verdachte] vertelde zelf dat het criminelen waren.
(…)
A: Er stonden ook mensen die op de loonlijst stonden die dat niet deden voor de hypotheek maar om andere redenen.
V: Wat waren die andere redenen?
A: Hij heeft nooit echt verteld. Ik denk dat die mensen tegen [verdachte] hebben gezegd, wij hebben een inkomen nodig, zorg daar maar voor. [42]
In zijn tweede verhoor bij de politie verklaart [medeverdachte 1] :
V: Hoe kreeg hij dat geld dan?
A: Hij kreeg pakken van geld van mensen. Ik heb het vermoeden omdat ze op de loonlijst van hem staan. Ik denk dat er mensen zijn die op een of andere manier hun geld zodanig in de roulatie willen brengen dat het niet zo opvalt.
(…)
V: Werd het geld op de rekening van [bedrijf 1] gestort door u?
A: Ja
V: Waar kwam dat geld vandaan?
A: Ik heb het vermoeden omdat die mensen op de loonlijst wilde staan?
V: Waar het geld dat op de rekening van [bedrijf 1] dan heenging?
A: Dat werd uitbetaald door [bedrijf 1] als loon. Ik heb ook een keer geld uitbetaald. Ik heb ook loonbelasting betaald.
(…)
O: U hebt gisteren (5-3-2019) dat [bedrijf 1] een bankrekening bij de
[bank 2] had. We begrepen ook dat u een bankpas had voor deze rekening?
V: Heeft u deze pas weleens gebruikt? En zo ja waarvoor? Hebt u de pas nog in uw bezit?
A: Ja, om te storten. Ik heb de pas niet meer. De pas is vernietigd door mij, al een tijdje geleden. Ik weet het niet precies maar dat moet ergens voor maart 2018 geweest. (…)
(…)
V: Hoe ging dat dat? Waar kwam dat geld vandaan?
A: Dat geld kwam van [verdachte] , Ik kreeg dat op kantoor, soms twintigjes, vijftigjes ook wel vijfhonderdjes. Allemaal met elastiek erom heen. Dat moest ik dan storten.
V: Waar kwam dat geld vandaan?
A: Ik heb het vermoeden dat dat kwam van de mensen die bij hem op de loonlijst stonden. Ik heb hem dat ook gevraagd, waar dat geld vandaan kwam. En [verdachte] zei toen dat is dat zo. [43]
In het zesde verhoor van [medeverdachte 1] op 28 mei 2019 staat het volgende:
A: (…) Ik weet dat [verdachte] enorm veel geld was verschuldigd aan [medeverdachte 3] . Het ging om bakken met geld, ik spreek dan van ongeveer 50.000 euro.
V: Waar komt deze schuld vandaan?
A: Dat weet ik niet.
V: Je hebt het over kwitanties en overeenkomsten. Waarom zullen de werknemers contant geld aan [verdachte] betalen.
A: De medewerker geeft contant geld aan [verdachte] en in ruil daarvoor zijn salaris via de bank weer teruggestort. [44]
Verklaringen verdachte
Bij de politie heeft [verdachte] verklaard:
A: (…) [medeverdachte 1] deed alle financiën van [bedrijf 1] .
V: Hadden jullie personeel in dienst?
A: Ja, dat deed ook [medeverdachte 1] ook allemaal. Hij regelde de lonen en de administratie.
V: Wie hadden jullie in dienst?
A: Dat weet ik niet.
V: Heb jij mensen aangenomen of werk laten doen voor [bedrijf 1] ?
A: Nee, dat was allemaal [medeverdachte 1] . [45]
Ter terechtzitting van 6 februari 2020 heeft [verdachte] verklaard: “Ik kan niets zeggen over wat [medeverdachte 1] heeft gedaan. Ik weet er niks van. Het was [medeverdachte 1] ’s ding. Hij geeft zelf ook aan dat hij het personeel deed. (…) Ik deed het commerciële deel, [medeverdachte 1] het personeel en [medeverdachte 2] hield zich bezig met de app. Ik weet niet of er personeel was.” [46]
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Uit de bewijsmiddelen komt genoegzaam naar voren dat [bedrijf 1] drie respectievelijk zes werknemers op de loonlijst had staan en dat er ruim € 59.000,- aan netto loonbetalingen is uitbetaald, terwijl daar nauwelijks enige omzet tegenover stond. Ook zijn er werkgeversverklaringen en loonstroken in de administratie aangetroffen. Van (substantiële) werkzaamheden voor [bedrijf 1] door de betreffende werknemers is niet gebleken, terwijl zij zich allen op hun zwijgrecht hebben beroepen.
[verdachte] heeft geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven voor de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot een vermoeden van witwassen. Bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat [bedrijf 1] wel personeel in dienst had, maar dat [medeverdachte 1] dat allemaal deed. Ter zitting verklaart [verdachte] niet te hebben geweten dat [bedrijf 1] werknemers in dienst had. Op de computer van [medeverdachte 1] is echter een e-mailbericht aangetroffen van [verdachte] aan [medeverdachte 1] met het verzoek om het loon van mevrouw [naam 16] te corrigeren. Ook blijkt uit het WhatsApp-gesprek op de telefoon van [medeverdachte 2] dat [verdachte] met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft overlegd over een visitekaartje voor [medeverdachte 3] , terwijl het niet in de rede ligt om een visitekaartje te geven aan iemand die niet in dienst is van [bedrijf 1] . Verder blijkt uit een afgeluisterd telefoongesprek dat [verdachte] boos is op [medeverdachte 1] omdat deze de loonheffing niet zou hebben afgedragen. En ten slotte verklaart [medeverdachte 1] dat [verdachte] mensen uit een bepaald milieu op de loonlijst van [bedrijf 1] zette die niet werkten en dat de medewerker contant geld aan [verdachte] gaf en in ruil daarvoor zijn salaris via de bank werd teruggestort.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat [verdachte] wetenschap had van de dienstverbanden bij [bedrijf 1] , de contante stortingen die werden omgezet in loonbetalingen en de criminele herkomst van dat (contante) geld en daar bovendien zelf actief bij betrokken was.
Gezien het voorgaande en mede gelet op de duur van de periode waarin deze feiten zijn gepleegd en de frequentie waarmee zij zijn gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich ten aanzien van de loonbetalingen heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen in de uitoefening van zijn bedrijf.
5.3.2.3 Medeplegen
De rechtbank acht ten aanzien van de huuropbrengsten van [adres 1] en [adres 2] en [adres 3] en de loonbetalingen medeplegen met een ander (namelijk [medeverdachte 1] ) bewezen, nu beiden bestuurders van [bedrijf 1] waren en als zodanig in de gelegenheid om in te grijpen in de activiteiten binnen [bedrijf 1] , beiden een bankpasje van de [bankrekening 2] van [bedrijf 1] hadden en ze samen bezig waren met het ontvangen en verwerken van contante huuropbrengsten en het betalen van loon vanuit [bedrijf 1] aan mensen die niet of nauwelijks werkzaamheden verrichtten. [verdachte] hield zich meer bezig met het commerciële gedeelte en [medeverdachte 1] met de administratie/boekhouding. Zodoende leverden zij ieder een wezenlijke bijdrage, waarbij ze met elkaar samenwerkten en elkaar aanvulden, zodat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Wel gaat het ten aanzien van de huuropbrengsten bij [medeverdachte 1] om een aanzienlijk minder lange periode en een aanzienlijk minder hoog bedrag (namelijk in totaal om een bedrag van € 17.260,28) aan huurontvangsten dan bij [verdachte] , omdat naar het oordeel van de rechtbank voldoende is gebleken dat de betrokkenheid van [medeverdachte 1] hierbij hij zich heeft beperkt tot de eerste vijf maanden van 2018. Ten aanzien van de loonbetalingen gaat het bij [medeverdachte 1] om een minder lange periode en een minder hoog bedrag dan bij [verdachte] , omdat naar het oordeel van de rechtbank voldoende is gebleken dat [medeverdachte 1] niet betrokken is geweest bij de loonbetalingen via [bedrijf 2] en via de [bankrekening 1] van [bedrijf 1] die door [verdachte] is geopend.
5.3.3
Ten aanzien van feit 2
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
In de woning van [verdachte] aan het [adres 7] te Nootdorp is op 5 maart 2019 een bedrag van in totaal € 173.335,- aangetroffen en inbeslaggenomen. Het geld werd, met behulp van een (geld)speurhond, aangetroffen op verschillende plaatsen in de woning, zoals in zakken in een schoenendoos in de voorraadkast onder de trap, in een tas in een koffer in de berging op zolder en in een zakje achter de plinten onder een kast. In dat zakje zaten onder meer vier bankbiljetten van € 500,00. [47]
In de woning van [naam 1] , de ex-partner van [verdachte] , aan de [adres 8] te Den Haag is op 5 maart 2019 een bedrag van in totaal € 174.750,- aangetroffen en inbeslaggenomen. Het geld werd aangetroffen op verschillende plaatsen in de woning en in de berging bij die woning, zoals in een pan in een teiltje in een stellingkast, in de verpakking van een deegroller in een tas in dezelfde stellingkast, onder de koelkast en in een klok. In totaal zijn in deze woning en berging 14 bankbiljetten van € 500,00 gevonden. [48] Een feit van algemene bekendheid is dat het gebruik van bankbiljetten van € 500,00 in het normale economische verkeer zeldzaam is.
Bij een tweede onderzoek in de woning van [naam 1] aan de [adres 8] is op 15 maart 2019 nog een bedrag van € 104.920,- aangetroffen en inbeslaggenomen. Dit geld is – op basis van de verklaring van [verdachte] – aangetroffen in een schemerlampje en in een kussen. [49]
[verdachte] heeft verklaard dat het aangetroffen geld van hem is, met uitzondering van de € 11.000,- onder de koelkast en de € 820,- in een kluisje aan de [adres 8] . Die bedragen zijn van [naam 1] . [50] [naam 1] heeft verklaard dat deze twee geldbedragen haar eigendom zijn en dat [verdachte] de sleutel van haar woning heeft. [51]
[verdachte] heeft vanaf 2013 een uitkering en/of loon ontvangen tussen de € 15.000,- en € 22.000,- netto per jaar. Verder bezit [verdachte] een eigen woning met een WOZ-waarde van ongeveer € 400.000,- (cijfers 2018) en een bijbehorende hypotheekschuld van circa € 390.000,-. [52] Uit de gegevens die beschikbaar zijn gesteld door iCOV blijkt niet dat [verdachte] over de jaren 2012 tot en met 2018 heeft opgegeven te beschikken over contant geld boven de vrijstellingsgrens van ca. € 500,-. De iCOV -gegevens betreffende [verdachte] verklaren niet de aangetroffen contante geldbedragen in de woningen van [verdachte] en [naam 1] .
Op grond van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van een vermoeden van witwassen. Het is dan aan [verdachte] om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de (legale) herkomst van het contante geld dat in de twee woningen is aangetroffen en waarover hij de beschikking had, zodat het Openbaar Ministerie daar nader onderzoek naar kan doen.
Verklaringen verdachte en nader onderzoek
[verdachte] heeft een aantal bronnen van inkomsten genoemd die de aanwezigheid van de grote contante geldbedragen in de beide woningen zouden verklaren.
Ten eerste heeft [verdachte] verklaard dat hij door de jaren heen inkomsten heeft genoten uit de verkoop van twee panden die eigendom waren van zijn vader, uit “klusjes”, uit bemiddeling en uit het verstrekken van leningen. Daarnaast zou [verdachte] over een periode van twintig jaar een bedrag van € 50.000,- hebben gewonnen in casino’s.
Met het enkel aanwijzen van deze bronnen van legale verkrijging van gelden in een tijdvak ruim voor de aanvang van de tenlastegelegde periode, is naar het oordeel van de rechtbank niet een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de legale herkomst van het aangetroffen contante geld. De rechtbank zal wel rekening houden met enige wingelden van het casino. Uit informatie die het Openbaar Ministerie heeft opgevraagd bij de [bank 1] , kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat [verdachte] in 2018 door een casino vier bedragen met een totaal van € 5.335,- contant uitgekeerd heeft gekregen. [53] Daarmee kan de herkomst van een gering deel van het contante geld in de woningen verklaard worden. Voor het overige heeft [verdachte] de legale herkomst van het contante geld uit voormelde bronnen niet door middel van een overzicht van gegevens of anderszins onderbouwd of inzichtelijk gemaakt, zodat hiernaar geen nader onderzoek gedaan kon worden.
Verder heeft [verdachte] verklaard dat hij inkomsten had uit extra borg die hij huurders van via hem verhuurde panden contant liet betalen.
Op grond van nader onderzoek naar aanleiding van deze verklaring stelt de rechtbank vast dat de huurders van de 22 door [verdachte] verhuurde woningen ieder één maand borg verschuldigd zijn aan de eigenaar van het pand. [54] [getuige 6] , werkzaam bij [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ), heeft als getuige verklaard dat [verdachte] sinds 2014 of 2015 tussenpersoon was voor huurwoningen van [bedrijf 7] . [verdachte] betaalde volgens [getuige 6] de huur en borg voor deze panden aan [bedrijf 7] . [55] Bij de doorzoeking in het kantoorpand van [verdachte] in het bedrijfsverzamelgebouw van [naam 15] aan de [adres 11] te Rijswijk zijn administratie en digitale goederen inbeslaggenomen. Uit deze administratie blijkt niet dat [verdachte] extra borg vroeg aan zijn huurders, anders dan de waarborgsom ter hoogte van de maandelijkse huurprijs die hij moest afdragen aan de eigenaren van de panden. [56]
De aanwezigheid van de grote contante geldbedragen in de woningen kan, gelet op het voorgaande, niet worden verklaard uit contante borgbetalingen door huurders. Daar komt nog bij dat, al aangenomen dat huurders extra borg contant afdroegen aan [verdachte] , borg er naar zijn aard voor bestemd is om na afloop van de huurtermijn te worden terugbetaald aan de (voormalige) huurder, of om te worden aangewend ter dekking van kosten die moeten worden gemaakt om de betreffende woning weer verhuurbaar te maken. Het ligt dan ook verre van voor de hand dat [verdachte] bedragen die hem als extra borg zijn betaald, op verschillende plaatsen verspreid over twee woningen zou bewaren. Naar het oordeel van de rechtbank is het ook om die reden zeer onwaarschijnlijk dat een deel van het aangetroffen contante geld bestond uit extra borg die huurders contant aan [verdachte] hebben afgedragen.
[verdachte] heeft verklaard dat het grootste deel van het aangetroffen geld afkomstig is van zijn autohandel waarmee hij in 1994 is begonnen.
Ook hier geldt dat [verdachte] met het enkel aanwijzen van een bron van legale verkrijging van gelden in een tijdvak ruim voor de aanvang van de tenlastegelegde periode, niet een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van (een deel van) het geld dat in zijn woning en in de woning van [naam 1] is gevonden. Weliswaar heef hij verklaard dat hij van zijn autohandel een administratie bijhield op een laptop die in december 2017 is gestolen, maar nog los van de vraag of op die laptop daadwerkelijk de administratie vanaf 1994 zou zijn terug te vinden, is bij gebrek aan deze administratie niet te verifiëren wat de autohandel [verdachte] (contant) heeft opgeleverd. Bovendien heeft hij verklaard dat hij na december 2017 geen administratie meer heeft bijgehouden, terwijl hij toen naar zijn zeggen nog wel auto’s heeft verkocht. [57] Daarnaast wreekt zich dat [verdachte] bij de Belastingdienst geen opgave heeft gedaan van de inkomsten die hij heeft verkregen uit zijn autohandel, terwijl dit gedurende vele jaren zijn belangrijkste bron van inkomsten zou zijn geweest. Evenmin heeft [verdachte] opgave gedaan van enig (contant) vermogen waaruit de aangetroffen geldbedragen kunnen worden verklaard.
Op grond van het dossier kan wel worden vastgesteld dat [verdachte] zich gedurende meerdere jaren heeft beziggehouden met de handel in auto’s, onder meer via [website] . [58] De rechtbank zal dan ook rekening houden met enige inkomsten uit autohandel, waaruit een deel van het aangetroffen contante geld kan worden verklaard.
[verdachte] heeft verklaard dat hij € 4.000,- tot € 5.000,- per auto verdiende en dat hij deze auto’s allemaal op naam heeft gehad. [59] [verdachte] heeft gedurende de afgelopen tien jaar vijftien kentekens van motorvoertuigen op naam gehad. [60] Ervan uitgaande dat hij deze vijftien auto’s heeft verkocht met een marge van € 5.000,-, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] hiermee een bedrag van € 75.000,- heeft verdiend. [verdachte] heeft in de periode van 1 januari 2012 tot en met 2 augustus 2018 voor diverse voertuigen giraal verkoopopbrengsten ontvangen met een totaal van € 47.304,21. [61] Uit de autohandel van [verdachte] kan dus een bedrag van (€ 75.000,- - € 47.304,21 =) ongeveer € 27.700,- aan contanten worden verklaard.
Conclusie
Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat een groot deel van het aangetroffen contante geld van [verdachte] een legale herkomst heeft en dat het dus niet anders kan, dan dat dit geld afkomstig is van enig misdrijf en dat [verdachte] dat wist. Het tenlastegelegde witwassen kan dan ook voor een bedrag van € 408.150,- worden bewezenverklaard (te weten de aangetroffen € 453.005,- - 11.000,- en € 820,- van [naam 1] - € 5.335,- casinowinst - € 27.700,- contante inkomsten autohandel).
5.3.4
Ten aanzien van feit 3
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
[verdachte] heeft op 26 juli 2017 met [bedrijf 8] B.V. (hierna: [bedrijf 8] ), vertegenwoordigd door [getuige 7] , een overeenkomst van doorlopend krediet afgesloten. Op grond van deze overeenkomst zou [verdachte] een geldbedrag van € 10.000,- ter lening aan [bedrijf 8] ter beschikking stellen. De geldlening moest maandelijks worden afgelost, inclusief 10% rente per keer dat [bedrijf 8] aanspraak zou maken op het geld. [62]
In de periode van juli 2017 tot en met juli 2018 heeft [bedrijf 8] 37 keer geld overgemaakt naar bankrekeningen op naam van [verdachte] . Bij een aantal van deze transacties is in de omschrijving “lening” of “rente” vermeld. [63] In de periode van 3 augustus 2018 tot en met 9 januari 2019 heeft [bedrijf 8] 22 keer geld overgemaakt naar rekeningen op naam van [verdachte] . Bij een aantal van deze transacties is bij de omschrijving “lening” vermeld. [64] [bedrijf 8] heeft van juli 2017 tot en met december 2018 giraal in totaal een bedrag van € 106.930,- aan [verdachte] betaald. In totaal is via de bankrekeningen op naam van [verdachte] een bedrag van € 27.300 ter beschikking gesteld aan [bedrijf 8] . [verdachte] heeft in de periode van juli 2017 tot en met december 2018 per saldo dus een bedrag van € 79.630,- van [bedrijf 8] ontvangen op zijn bankrekeningen. [65]
[verdachte] heeft in de periode 2017 en 2018 vier contante opnamen van zijn rekeningen gedaan, met een totaal van € 1.300,-. [66]
[getuige 7] heeft bevestigd dat hij in de periode van juli 2017 tot en met december 2018 vanuit zijn bedrijf [bedrijf 8] in totaal € 79.630,- overgemaakt heeft naar [verdachte] . Hij heeft verklaard dat dat de aflossing was van de lening die [getuige 7] bij [verdachte] had voor het betalen van zijn salarissen. Hij kreeg maximaal € 10.000,- per maand wanneer hij dat nodig had. De ene keer was het € 3.000,- en de ander keer € 6.000,-. [getuige 7] moest het geleende bedrag dezelfde maand terugbetalen met 10% rente. [verdachte] betaalde het geld hoofdzakelijk contant aan [getuige 7] . [getuige 7] betaalde terug via de bank, inclusief de 10% rente. Hij heeft rond de € 100.000,- betaald aan [verdachte] en daar zit ook de rente in. Het bedrag dat hij heeft geleend ligt een stuk lager. [67]
Uit de mutaties op de bankrekeningen op naam van [verdachte] en de verklaring van [getuige 7] blijkt dat [verdachte] de lening aan [bedrijf 8] grotendeels contant moet hebben verstrekt. [68]
Zoals bij feit 2 al is vastgesteld, heeft [verdachte] vanaf 2013 een uitkering en/of loon ontvangen tussen de € 15.000,- en € 22.000,- netto per jaar. Verder bezit [verdachte] een eigen woning met een WOZ-waarde van ongeveer € 400.000,- (cijfers 2018) en een bijbehorende hypotheekschuld van circa € 390.000,-. [69] Uit de gegevens die beschikbaar zijn gesteld door iCOV blijkt niet dat [verdachte] in 2017 en 2018 beschikte over contant geld boven de vrijstellingsgrens van ca. € 500,-.
De iCOV -gegevens betreffende [verdachte] verklaren niet de herkomst van het contant aan [bedrijf 8] / [getuige 7] ter lening verstrekte bedrag.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vermoeden van witwassen. Het is dan aan [verdachte] om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de (legale) herkomst van de contante bedragen die hij aan [bedrijf 8] / [getuige 7] heeft verstrekt, zodat het Openbaar Ministerie daar nader onderzoek naar kan doen.
Verklaringen verdachte en nader onderzoek
[verdachte] heeft verklaard dat hij de lening aan [bedrijf 8] contant betaalde van de huurpenningen die hij incasseerde. Hij belegde op die manier als het ware met de huurpenningen, voordat hij deze moest afdragen aan de eigenaar van de panden die hij verhuurde. [getuige 7] betaalde via de bank terug, inclusief de 10% rente. [70]
[verdachte] heeft niet nader gespecificeerd welke huurpenningen van welke panden hij heeft gebruikt om de lening aan [bedrijf 8] te verstrekken en hoe zich dat verhield tot de betalingstermijnen die hij in acht moest nemen ten opzichte van de eigenaren van de panden. Zijn verklaring is dan ook onvoldoende concreet en verifieerbaar. Dat, in combinatie met het gegeven dat bij feit 1 witwassen door middel van (onder meer) het innen van contante huurpenningen is bewezenverklaard, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [verdachte] over de herkomst van de contante bedragen die hij aan [bedrijf 8] ter beschikking heeft gesteld, geen aanwijzing is voor de legale herkomst van dat geld.
De raadsvrouw van [verdachte] heeft nog aangevoerd dat [verdachte] mogelijkerwijs het bedrag dat [getuige 7] per bank terugbetaalde, steeds opnieuw aan hem uitleende. Het totale bedrag dat van contanten is omgezet in een girale geldstroom zou dan dus beperkt zijn.
Nog los van het feit dat dit verweer niet strookt met voormelde verklaring van [verdachte] zelf, dat hij belegde met de huurpenningen voordat hij deze afdroeg, vindt het verweer ook geen bevestiging in de bankgegevens van [verdachte] . Daaruit blijkt immers, zoals hiervoor is vastgesteld, dat [verdachte] in 2017 en 2018 in totaal maar € 1.300,- contant heeft opgenomen van zijn bankrekeningen. De rechtbank gaat dan ook aan dit verweer voorbij.
De rechtbank acht op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wel aannemelijk dat in het door [getuige 7] aan [verdachte] giraal betaalde bedrag van € 106.930,- 10% rente is begrepen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat in totaal (€ 106.930,- - € 9.720,91 rente - € 27.300,- giraal verstrekt =) € 69.909,09 contant aan [bedrijf 8] / [getuige 7] is verstrekt.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat een groot deel van het contante geld dat aan [bedrijf 8] ter beschikking is gesteld als lening een legale herkomst heeft en dat het dus niet anders kan, dan dat dit geld afkomstig is van enig misdrijf en dat [verdachte] dat wist. Het onder feit 3 tenlastegelegde witwassen kan dan ook voor een bedrag van € 69.909,09 worden bewezenverklaard.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
in de periode van 1 maart 2013 tot en met 5 maart 2019 te Nootdorp en/of Rijswijk en/of Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander en/of alleen (al dan niet als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ) meerdere geldbedragen, te weten:
  • contante stortingen (ten bedrage van
  • contante stortingen (ten bedrage van
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
in de periode van 1 maart 2013 tot en met 5 maart 2019 te Nootdorp en/of Rijswijk en/of Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander en/of alleen (al dan niet als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ) meerdere geldbedragen, te weten:
- ( (netto) loonbetalingen aan personen ten bedrage van 59.101,97 EURO,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader wisten dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, van welk misdrijf de verdachte een gewoonte heeft gemaakt en welk misdrijf verdachte pleegde in de uitoefening van zijn bedrijf;
2.
op 5 maart 2019 te Nootdorp en/of Den Haag
vaneen geldbedrag van 140.300 euro (in de woning aan [adres 7] te Nootdorp) en van een geldbedrag van 162.930 euro en van een geldbedrag van 104.920 euro (in de woning aan de [adres 8] te Den Haag), de herkomst en/of vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld, en voornoemde geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
in de periode van 26 juli 2017 tot en met 5 maart 2019 in Nederland geldbedragen (van in totaal 69.909,09 euro), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van in totaal bijna acht ton. Door zo te handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Dit is zeer kwalijk, omdat op deze manier de onderliggende criminaliteit wordt gefaciliteerd. Daarnaast vormt het witwassen van crimineel geld ook een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, omdat de inkomsten uit misdrijven middels witwasconstructies in het legale betalingsverkeer worden gebracht.
Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude, aangezien het witwassen in deze strafzaak (gedeeltelijk) in frauduleuze context heeft plaatsgevonden. Deze frauduleuze context is naar het oordeel van de rechtbank aanwezig, daar het witwassen voor een belangrijk deel gepaard ging met – kort gezegd - fictieve dienstverbanden en huurovereenkomsten via katvangers waardoor de daadwerkelijke gebruikers van de verhuurde woningen buiten beeld bleven.
In het geval van de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van bijna acht ton, is op basis van het LOVS-oriëntatiepunt voor fraude als uitgangspunt een straf voorgeschreven in de orde van grootte van 18 tot 24 maanden. Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank de omvang, continuïteit en bedrijfsmatigheid van het witwassen mee. Voor feit 1 heeft bovendien in het bijzonder als strafverzwarend te gelden dat deze geldbedragen zijn witgewassen om (andere) ondermijnende activiteiten te faciliteren.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die in het voordeel van de verdachte mee moeten worden gewogen bij het bepalen van de hoogte van die gevangenisstraf. De rechtbank is zich bewust van de media-aandacht die door deze strafzaak is ontstaan. Dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten een zekere vorm van media-aandacht met zich brengen, acht de rechtbank echter voorzienbaar en inherent aan de aard en inhoud van dergelijke zaken. Er is naar het oordeel van de rechtbank voorts niet gebleken dat de verdachte door de media-aandacht op zodanige, de ernst van de feiten te boven gegane wijze, in zijn persoonlijke levenssfeer is geschaad dat dit op de straf matigend zou moeten werken.
Al het voorgaande in acht nemend, komt de rechtbank tot de slotsom dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden (met aftrek van het voorarrest) in dit geval passend en geboden is.

9.De inbeslaggenomen goederen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst onder 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 28 genummerde geldbedragen verbeurd worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag van € 44.855,- zal de rechtbank de teruggave ter hoogte van dit bedrag gelasten aan de rechthebbenden. Het betreft een bedrag van € 11.820,- dat aan [naam 1] toebehoort en een bedrag van € 33.035,- dat aan de verdachte toebehoort.
De rechtbank zal de overige op de beslaglijst onder 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 28 genummerde geldbedragen verbeurdverklaren. Deze geldbedragen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien zij aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot deze geldbedragen het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 420bis, 420ter en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij rechtens golden dan wel gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van schuldwitwassen
en
medeplegen van gewoontewitwassen in de uitoefening van zijn bedrijf;
ten aanzien van feit 2:
witwassen;
ten aanzien van feit 3:
witwassen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
28 (achtentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de rechthebbende [naam 1] van:
€ 11.820,- van het op de beslaglijst onder 16 genoemde geld;
gelast de teruggave aan de verdachte van:
€ 33.035,- van het op de beslaglijst onder 28 genoemde geld;
verklaart verbeurd de volgende op de beslaglijst vermelde voorwerpen:
9. Geld Euro
104.920 euro IBN 05-03-2019;
10. Geld Euro
9000,- euro IBN 05-03-2019;
11. Geld Euro
25,- euro IBN 05-03-2019;
12. Geld Euro
5000,- euro IBN 05-03-2019;
13. Geld Euro
19.980,- euro IBN 05-03-2019;
14. Geld Euro
8250,- euro IBN 05-03-2019;
15. Geld Euro
33.750,- euro IBN 05-03-2019;
16. Geld Euro
85.510,- euro IBN 05-03-2019;
28. Geld Euro
141.715,- euro IBN 05-03-2019.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Holsteijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2020.

Voetnoten

1.Tenzij hierna anders wordt vermeld, wordt in de voetnoten verwezen naar pagina’s van een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en), en – waar het om tapgesprekken gaat – naar een geschrift. Het betreft steeds pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer [(--)] , van de politie eenheid Den Haag, Team Financieel-economische Criminaliteit (onderzoek ‘ [onderzoeksnaam] ’). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de dossiers: Algemeen dossier (AD) - Ambtshandelingen (AMB) - Beslagdossier (BD) - Persoonsdossier (V).
2.Eigen verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 6 februari 2020 en V-006.3, p. 7 en V-006.4, p. 2.
3.Eigen verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 6 februari 2020 en V-006.3, p. 7.
4.AMB-358, p. 2.
5.AMB-358, p. 3.
6.AMB-173, p. 2.
7.Verhoor verdachte [verdachte] d.d. 13 mei 2019, p. 4.
8.AMB-358, p. 4.
9.AMB-173, p. 2.
10.AMB-358, p. 4.
11.AMB-358, p. 5.
12.AMB-358, p. 5-6.
13.AMB-358, p. 6.
14.AMB-173, p. 2.
15.AMB-358, p. 6.
16.AMB-079, p. 1.
17.AMB-019, p. 6.
18.AMB-92, p. 3-5.
19.AMB-367, p. 2.
20.AMB-367, p. 2-3.
21.AMB-367, p. 3.
22.AMB-021, p. 4.
23.AMB-367, p. 4.
24.AMB-367, p. 4.
25.AMB-021, p. 8.
26.AMB-019, p. 6.
27.Bijlage bij AMB-339, p. 6527 van het dossier.
28.V-001.4, p. 4.
29.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2020.
30.AMB-342, p. 3.
31.AMB-423, p. 1 en 4.
32.AMB-362, p. 3.
33.AMB-362, p. 4.
34.AMB-027, p. 2-3.
35.AMB-362, p. 11 en AMB-342, p. 3.
36.AMB-362, p. 11.
37.AMB-362, p. 12.
38.AMB-362, p. 13.
39.AMB-362, p. 11.
40.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] bij de rechter-commissaris d.d. 28 oktober 2019, p. 22.
41.V-003.1, p. 3.
42.V-003.1, p. 12.
43.V-003.2, p. 3-5.
44.V-003.6, p. 3.
45.V-001.3, p. 6.
46.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2020.
47.AMB-268 en AMB-289.
48.AMB-286, BD-665 en BD-704.
49.AMB-338.
50.Eigen verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 6 februari 2020.
51.V-006.1, p. 2-4.
52.AMB-020, p. 1-4.
53.AMB-418 en de bijlage op p. 7953 van het dossier.
54.AMB-399, p. 2 en onderliggende AMB-344, 345, 347, 348, 349, 350, 351, 353, 354, 355, 356, 379, 380, 381, 392, 393, 394, 395, 396, 397, 398.
55.G-003.01, p. 2 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris d.d. 29 oktober 2019, p 4.
56.AMB-399, p. 2-3 en AMB-342.
57.V-001.08, p. 7.
58.AMB-417, AMB-420, p. 2, V-004.1, p. 3, V-004.3, p. 2, V-005.3, p. 9 en G-002.1, p. 7.
59.PD-899, p. 18.
60.AMB-400.
61.AMB-011, p. 4.
62.Bijlage 1 bij AMB-363 op p. 7247 van het dossier.
63.AMB-011, p. 3.
64.AMB-174, p. 2.
65.AMB-363, p. 2 en AMB-412, p. 1-2.
66.AMB-011, p. 5.
67.G-002.1, p. 5-6 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] bij de rechter-commissaris d.d. 28 oktober 2019, p. 9, 11-13, 22-23.
68.AMB-412.
69.AMB-020, p. 1-4.
70.V-001.5, p. 19 en de eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 februari 2020.