ECLI:NL:RBDHA:2020:14579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
C/09/574882 / HA RK 19-381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling Nederlanderschap op basis van Indiase afstamming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van de verzoeker, geboren in India. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.M. Holwerda, stelde dat hij het Nederlanderschap had verkregen door afstamming van zijn vader, [Y], die volgens hem als zijn juridische vader kan worden aangemerkt op basis van Indiase wetgeving. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en mr. C.M. Meijer, betwistte dit en concludeerde tot afwijzing van het verzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op basis van een geboorteakte is geboren uit [Y] en zijn moeder, maar dat de juridische status van [Y] als vader niet kan worden erkend onder het Indiase recht, aangezien er geen huwelijk of adoptie heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft eerder in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat de juridische vader van een kind in India de man is met wie de moeder is gehuwd of die het kind heeft geadopteerd. Aangezien verzoeker en zijn moeder niet gehuwd waren, kan [Y] niet als juridische vader worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat er geen voor erkenning vatbare familierechtelijke relatie bestaat tussen verzoeker en [Y], waardoor verzoeker het Nederlanderschap niet kan ontlenen aan zijn vader. Het verzoek wordt afgewezen en de rechtbank wijst ook het verzoek om proceskostenvergoeding af, aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 19-381
Zaaknummer: C/09/574882
Datum beschikking: 4 december 2020

Beschikking op het op 5 juni 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[naam verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
advocaat mr. F.M. Holwerda te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het bericht van 1 juli 2019 met checklist van de IND;
  • het bericht van 31 juli 2019 van verzoeker;
  • het bericht van 12 september 2019 met bijlagen van de IND
  • het bericht van 20 januari 2020 van de officier van justitie;
  • het bericht van 28 april 2020 met bijlagen van verzoeker;
  • het bericht van 29 april 2020 met bijlagen van verzoeker;
  • het bericht van 30 april 2020 met bijlagen van verzoeker;
  • het bericht van 7 mei 2020 met bijlage van de IND;
  • het bericht van 25 mei 2020 van verzoeker.
De rechtbank heeft partijen verzocht of de zaak, gelet op de van overheidswege getroffen maatregelen ter bestrijding van het corona-virus, op basis van de stukken kan worden afgedaan zonder een mondelinge behandeling te houden. Bij berichten van 3 april 2020 en 7 april 2020 hebben zowel verzoeker, de IND, als de officier van justitie bericht akkoord te zijn met deze wijze van afdoening van de zaak.

Feiten

  • Volgens een (in kopie) overgelegd afschrift van de geboorteakte, registratienummer [nummer] , geregistreerd op [datum 1] 1999 op grond van de Registration of Births and Deaths Acts van 1969, is verzoeker geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , India. Op deze geboorteakte staan [naam: Y] (hierna: [Y] ) als vader en [X] (hierna: de moeder) als moeder vermeld.
  • Voornoemd afschrift van de geboorteakte is op echtheid onderzocht door het Bureau Documenten van de IND. De conclusie is dat het document echt is.
  • Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) heeft verzoeker de Indiase nationaliteit. Als ouders van verzoeker staan in de BRP vermeld de moeder en [Y] .
  • Volgens de BRP had [Y] de Nederlandse nationaliteit.
  • [Y] en de moeder hadden een relatie en woonden sinds 1997 samen in India.
  • Volgens een door verzoeker (in kopie) overgelegde verklaring van 13 januari 2006 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van India te [plaats 2] , is [Y] op [datum 2] 2005 in India overleden.
  • Bij besluit van 23 mei 2008 van de gemeente [gemeente 2] is het verzoek van verzoeker om registratie van de Nederlandse nationaliteit in de BRP afgewezen.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker en de Staat der Nederlanden te veroordelen in de proceskosten.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Beoordeling

Ter beoordeling aan de rechtbank ligt voor de vraag of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Standpunt van verzoeker
Verzoeker stelt dat hij het Nederlanderschap op grond van artikel 3, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) heeft verkregen door afstamming van zijn Nederlandse vader. Volgens verzoeker is [Y] zijn juridische vader omdat die met zijn moeder samenleefde en deze relatie volgens het Indiase Hindu recht gelijk is te stellen met een huwelijk. De vermelding van [Y] als vader op de geboorteakte van verzoeker en als echtgenoot in het paspoort van de moeder duiden ook daarop. Verzoeker is daarom een wettig kind van [Y] . Ter onderbouwing van zijn stelling heeft verzoeker conclusies van de Indiase familierechtadvocaat mr. Mana Imtiyangla overgelegd, alsmede jurisprudentie van de Supreme Court en High Court in India.
Standpunt van de IND
De IND betwist dat verzoeker in het bezit is van het Nederlanderschap. Naar Indiaas recht ontstaat het juridisch vaderschap door huwelijk of door adoptie. Niet gebleken is dat [Y] en de moeder ten tijde van de geboorte van verzoeker waren gehuwd. De samenlevingsrelatie tussen [Y] en de moeder van verzoeker is naar Indiaas recht niet op een lijn te stellen met een huwelijk. Ook is niet gesteld of gebleken dat [Y] verzoeker heeft geadopteerd. [Y] staat daarom ten onrechte op de geboorteakte van verzoeker. Dit rechtsfeit kan niet in Nederland worden erkend. De conclusie van de IND is dat [Y] niet de juridische vader is van verzoeker, zodat verzoeker niet het Nederlanderschap kan ontlenen aan [Y] .
Oordeel van de rechtbank
Het door verzoeker gestelde Nederlanderschap is gebaseerd op het juridische vaderschap van [Y] over verzoeker. De rechtbank dient daarom te beoordelen of [Y] als juridische vader van verzoeker kan worden aangemerkt. Omdat verzoeker in India is geboren, moet worden beoordeeld of er naar Indiaas recht vaderschap is ontstaan van [Y] over verzoeker.
De rechtbank verwijst allereerst naar haar eerdere uitspraak van 5 april 2018, zaaknummer C/09/531381 (als bijlage ingebracht in deze procedure en bij partijen bekend), waarin mede op grond van een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut is geconcludeerd dat naar Indiaas (Hindoe)recht de juridische vader van een kind de man is met wie de moeder is gehuwd (of gehuwd is geweest), of de man die het kind heeft geadopteerd. Dit is ook in deze procedure het uitgangspunt voor de beoordeling van de rechtbank.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat niet in geschil is dat de moeder en [Y] niet in het huwelijk zijn getreden. De vraag die voorligt is of de samenleving van de moeder en [Y] gelijk gesteld kan worden met een huwelijk én of daaruit voortvloeit dat er tussen verzoeker en [Y] een voor erkenning vatbare afstammingsrelatie is ontstaan, zoals verzoeker stelt. Met de IND is de rechtbank van oordeel dat het Indiase recht hiertoe geen grondslag biedt.
Uit de door verzoeker overgelegde Indiase ‘legal opinion’ en bijbehorende jurisprudentie volgt dat, in het geval het bestaan van het huwelijk wordt betwist en een man en een vrouw geen huwelijksakte kunnen overleggen, het bewijsvermoeden bestaat dat toch sprake is van een huwelijk als de man en de vrouw voor langere tijd samenleven. Door de IND is naar aanleiding van passages uit ‘Bergmann/Ferid Ehe- und Kindschaftsrecht Indien’ opgemerkt dat het Indiase (Hindoe)recht bepaalt dat een sterk vermoeden bestaat van een rechtsgeldig huwelijk en de wettigheid van de kinderen geboren uit het huwelijk als de ouders sinds de huwelijkssluiting als man en vrouw worden beschouwd en in documenten ook als zodanig worden aangemerkt. In de situatie van verzoeker gaat het echter niet om het bewijs van een betwist of niet geregistreerd huwelijk. Integendeel, verzoeker stelt juist dat er geen huwelijk heeft plaatsgevonden. Dat verzoeker zich op het standpunt stelt dat de relatie tussen zijn ouders op één lijn te stellen is met een huwelijk is derhalve niet van belang, nu op grond van Indiase wetgeving alleen sprake kan zijn van ‘het ontstaan van een familierechtelijke betrekkingen bij een wettelijk huwelijk of een adoptie. De rechtbank gaat daarom aan deze stellingen voorbij.
Daarnaast staat vast dat geen sprake is van adoptie.
De omstandigheid dat [Y] op de geboorteakte van verzoeker staat vermeld als vader kan evenmin leiden tot de conclusie dat sprake is van een (voor erkenning vatbare) afstammingsrelatie.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [Y] op grond van het toepasselijke Indiase recht geen juridisch vader is van verzoeker. In dit geval is er naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake van een in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld die op grond van artikel 10:101 jo. artikel 10:100 van het Burgerlijk Wetboek zou kunnen worden erkend.
Nu er geen voor erkenning vatbare familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen verzoeker en [Y] , ontleent verzoeker ook niet aan hem het Nederlanderschap.
De rechtbank wijst het verzoek af.
Proceskosten
Nu verzoeker in het ongelijk is gesteld, wordt het verzoek tot vergoeding van de proceskosten afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, H.M. Boone en H. Dragtsma, rechters, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2020.