4.2.Referent heeft geen toestemmingsverklaringen van de gestelde drie biologische vaders (vaders) overgelegd.
Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt waarom zij geen toestemmingsverklaringen kan overleggen. Immers, niet is gebleken van afdoende inspanningen om de vaders te traceren. Referent heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de vaders niet in staat zijn om hun identiteit en hun familierechtelijke relatie met eiseressen 2 tot met 4 aan te tonen.
Daarom heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Toestemmingsverklaring - cumulatieve voorwaarde
5. De rechtbank stelt voorop dat in zaken, zoals de onderhavige, het overleggen van een toestemmingsverklaring van een achterblijvende biologische ouder een van de cumulatieve voorwaarden is waaraan moet zijn voldaan om in het bezit van een mvv in het kader van nareis te worden gesteld. Van deze voorwaarde kan vrijstelling worden verleend.
6. Gelet op de ex tunc toetsing in beroep die geldt in zaken, zoals de onderhavige, laat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep buiten beschouwing de door eiseressen gestelde, ná het bestreden besluit opgetreden feiten en omstandigheden, zoals het gestelde vertrek van de zus van referent op 29 januari 2020 uit Ethiopië.
Voor zover eiseressen menen dat de gewijzigde feiten en omstandigheden tot verlening van een mvv in het kader van nareis moeten leiden, dienen zij daartoe een opvolgende aanvraag bij verweerder in te dienen.
7. Eiseressen hebben aangevoerd dat verweerder in strijd met het beginsel van fair play heeft gehandeld door de onderzoeksresultaten van het Bureau Documenten (BD) niet voorafgaand aan of tijdens de hoorzitting in bezwaar van 3 december 2019 aan eiseressen te verstrekken.
8. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder de onderzoeksresultaten op 5 december 2019 aan eiseressen heeft versterkt. Niet in geschil is dat eiseressen van de onderzoeksresultaten van het BD kennis hebben kunnen nemen en in de beroepsprocedure hierop hebben kunnen reageren. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit wegens strijd met het beginsel van fair play te vernietigen.
9. Eiseressen hebben in beroep verwezen naar hetgeen zij in de bezwaarfase hebben aangevoerd en de rechtbank verzocht om dat in het aanvullend beroepschrift van 12 februari 2020 als herhaald en ingelast te beschouwen.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiseressen met het enkele herhalen van hetgeen in de bezwaarfase is aangevoerd niet duidelijk hebben gemaakt op welke punten het bestreden besluit onjuist of onvolledig is en waarom. Daarom kan deze enkele herhaling niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Nader onderzoek naar familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4
11. Eiseres hebben aangevoerd dat verweerder in hetgeen eiseressen in de bestuurlijke fase over de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4 hebben gesteld en overgelegd, aanleiding had moeten zien om nader onderzoek in de vorm van DNA-onderzoek te doen.
12. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, omdat verweerder net als eiseressen de mening is toegedaan dat nader onderzoek naar de gestelde familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4 op zich in de rede ligt. Verweerder is echter niet daartoe overgegaan omdat hij van mening is dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat van hen niet mag worden gevergd dat zij toestemmingsverklaringen van de vaders overleggen. Zie in dit verband wat onder 4.2. staat.
Twee maten – feitelijke gezinsband & toestemmingsverklaring van een met het ouderlijk gezag belaste ouder
13. Eiseressen hebben ter zitting aangevoerd dat verweerder ten onrechte met twee maten meet en dat daarom het bestreden besluit vernietigd dient te worden.
14. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat deze grond op een onjuist begrip van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving berust. Immers, het bestaan van de
feitelijke gezinsbandtussen de ouder/referent en zijn kind(eren) voor wie hij in het kader van nareis gezinshereniging vraagt en het overleggen van een
toestemmingsverklaringvan een achterblijvende biologische ouder die mede met het
ouderlijk gezagover vorenbedoelde kind(eren) is belast, zijn twee van de cumulatieve
voorwaardenwaaraan in zaken zoals de onderhavige moet worden voldaan ter verkrijging van een mvv. Van het meten met twee maten is geen sprake.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bestreden besluitvorming niet heeft getoetst aan de voorwaarde van het bestaan van de feitelijke gezinsband tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4. Dit heeft verweerder in de onderhavige procedure in het midden gelaten.
16. Zie met betrekking tot wat eiseressen ter zitting over het bestaan van de feitelijke gezinsband tussen eiseressen 2 tot en met 4 en hun vaders hebben gesteld, hetgeen onder 20. staat en onder 21. is overwogen en geoordeeld.
17. Tussen partijen staat vast dat referent geen toestemmingsverklaringen van de vaders heeft overgelegd.
18. Eiseressen hebben in het aanvullend beroepschrift van 12 februari 2020 aangevoerd dat referent geen toestemmingsverklaringen van de vaders van eiseressen 3 en 4 hoeft te overleggen, omdat eiseressen 3 en 4 niet staande een huwelijk zijn geboren zodat hun vaders geen ouderlijk gezag hebben.
19. Verweerder heeft in het verweerschrift van 7 augustus 2020 gesteld dat uit de gegevens waarnaar in het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van de minister van Buitenlandse Zaken van februari 2017 is verwezen, blijkt dat ook ingeval van buitenechtelijke kinderen beide ouders het ouderlijk gezag hebben. De rechtbank stelt, mede gezien het verhandelde ter zitting, vast dat eiseressen dit niet hebben weersproken. Daarom slaagt de beroepsgrond niet.
Vrijstelling van de voorwaarde van overlegging van toestemmingsverklaringen
20. Eiseressen hebben aangevoerd dat verweerder van referent niet mag verlangen dat zij toestemmingsverklaringen van de drie vaders overlegt, omdat de vader van eiseres 2 ná zijn echtscheiding van referent in 2007
niet meeren de vaders van eiseressen 3 en 4
nimmerhet onderlijk gezag hebben uitgeoefend omdat zij geen rol hebben gehad in de opvoeding en verzorging van hun dochters. Tussen de vaders en hun dochters was geen sprake (meer) van een feitelijke gezinsband. Eiseressen hebben met verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019, C-635/17, E. t. Nederland, betoogd dat verweerder eiseres 2 had moeten horen over het niet in beeld zijn van haar vader bij haar opvoeding en verzorging.
21. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat de vaders niet of vanaf enig moment niet meer een rol in de opvoeding en verzorging van eiseressen 2 tot en met 4 hebben gehad, laat deze omstandigheid onverlet dat de vaders wel met het ouderlijk gezag van hun dochters zijn belast. Gelet hierop en het belang dat verweerder terecht hecht aan het uitsluiten van kinderontvoering en mensenhandel, verlangt verweerder niet ten onrechte van referent dat zij toestemmingsverklaringen van deze vaders overlegt.
Gezien het voorgaande heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld door eiseres 2 niet over de rol van haar vader bij haar opvoeding en verzorging te horen.
22. Eiseressen hebben tot slot aangevoerd dat referent plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom zij de toestemmingsverklaringen niet kan overleggen. Referent heeft al het mogelijke gedaan om de vaders te traceren. Ook daarom mag verweerder niet van referent verlangen dat zij toestemmingsverklaringen van de drie vaders overlegt.
23. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. In de bestreden besluitvorming heeft verweerder voldoende dragend gemotiveerd waarom referent met haar stellingen en verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vaders niet te traceren zijn. De rechtbank onderschrijft die motivering.
24. Nu geen van de beroepsgronden slagen, is het beroep ongegrond.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.