ECLI:NL:RBDHA:2020:14574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
AWB 19/10134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis wegens ontbreken toestemmingsverklaringen van de vaders

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. De aanvraag was ingediend door vier Eritrese eiseressen, die allen de biologische kinderen zijn van de referent, die in Nederland verblijft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder in deze zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 23 mei 2018 was ingediend, maar dat deze op 11 september 2018 door verweerder was afgewezen, omdat de referent geen toestemmingsverklaringen van de drie biologische vaders van de kinderen had overgelegd. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 5 december 2019 ongegrond verklaard, waarna de eiseressen beroep instelden.

Tijdens de zitting op 1 september 2020 is de referent verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat het ontbreken van toestemmingsverklaringen van de vaders een cumulatieve voorwaarde is voor het verkrijgen van een mvv in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om deze toestemmingsverklaringen te verkrijgen, en dat er onvoldoende inspanningen zijn geleverd om de vaders te traceren.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiseressen, waaronder het verzoek om nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie en de stelling dat verweerder in strijd met het beginsel van fair play heeft gehandeld, verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. De partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/10134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres 1] , geboren op [1982], V-nummer: [V-nummer] , eiseres 1/referent,
[eiseres 2] , geboren op [2006] ,V-nummer: [V-nummer] , eiseres 2,
[eiseres 3] , geboren op [2009] ,V-nummer: [V-nummer] , eiseres 3, en
[eiseres 4] , geboren op [2011] ,V-nummer: [V-nummer] , eiseres 4.
allen met de Eritrese nationaliteit,tezamen te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2018 (primair besluit) heeft verweerder de ten behoeve van eiseressen 2 tot en met 4 op 23 mei 2018 ingediende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘nareis’ afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. Referent is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk in de bron- en doeltalen Nederlands en Tigrinia is verschenen mevrouw S.B. Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Referent heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Eiseressen zijn geen griffierecht verschuldigd.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Verweerder heeft bij besluit van 10 januari 2016 aan referent met ingang van 1 november 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.2.
Eiseressen 2 tot en met 4 verblijven momenteel in Ethiopië. Zij beogen verblijf in Nederland in het kader van nareis bij referent, hun gestelde biologische moeder.
2.3.
Referent heeft onder meer verklaard dat eiseressen 2 tot en met 4 verschillende vaders hebben en dat haar zus na het vertrek van referent uit Eritrea, aanvankelijk in Eritrea en vervolgens in Ethiopië eiseressen 2 tot met 4 onder haar hoede heeft genomen.
3. Artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw luidt:
"Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin (…): (…) het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;"
In paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat, voor zover van belang, het volgende:
“Toestemmingsverklaring
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als:
 De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;
(...)
 De referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.”
4. Verweerder heeft aan de bestreden besluitvorming het volgende ten grondslag gelegd.
4.1.
Verweerder heeft in deze zaak alle in de bestuurlijke fase overgelegde documenten over de gestelde familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4 betrokken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze documenten niet afdoende zijn om de gestelde familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4 aannemelijk te achten.
Wat in de bestuurlijke fase over deze gestelde familierechtelijke relatie is gesteld en is overgelegd, zou in beginsel wel reden zijn om eiseressen middels nader onderzoek (in de vorm van een DNAonderzoek of een identificerend gehoor) in de gelegenheid te stellen om de gestelde familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4 aannemelijk te maken. Hieraan is verweerder vanwege het onder 4.2. vermelde niet toegekomen.
4.2.
Referent heeft geen toestemmingsverklaringen van de gestelde drie biologische vaders (vaders) overgelegd.
Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt waarom zij geen toestemmingsverklaringen kan overleggen. Immers, niet is gebleken van afdoende inspanningen om de vaders te traceren. Referent heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de vaders niet in staat zijn om hun identiteit en hun familierechtelijke relatie met eiseressen 2 tot met 4 aan te tonen.
Daarom heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Toestemmingsverklaring - cumulatieve voorwaarde
5. De rechtbank stelt voorop dat in zaken, zoals de onderhavige, het overleggen van een toestemmingsverklaring van een achterblijvende biologische ouder een van de cumulatieve voorwaarden is waaraan moet zijn voldaan om in het bezit van een mvv in het kader van nareis te worden gesteld. Van deze voorwaarde kan vrijstelling worden verleend.
Ex tunc beoordeling
6. Gelet op de ex tunc toetsing in beroep die geldt in zaken, zoals de onderhavige, laat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep buiten beschouwing de door eiseressen gestelde, ná het bestreden besluit opgetreden feiten en omstandigheden, zoals het gestelde vertrek van de zus van referent op 29 januari 2020 uit Ethiopië.
Voor zover eiseressen menen dat de gewijzigde feiten en omstandigheden tot verlening van een mvv in het kader van nareis moeten leiden, dienen zij daartoe een opvolgende aanvraag bij verweerder in te dienen.
Fair play
7. Eiseressen hebben aangevoerd dat verweerder in strijd met het beginsel van fair play heeft gehandeld door de onderzoeksresultaten van het Bureau Documenten (BD) niet voorafgaand aan of tijdens de hoorzitting in bezwaar van 3 december 2019 aan eiseressen te verstrekken.
8. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder de onderzoeksresultaten op 5 december 2019 aan eiseressen heeft versterkt. Niet in geschil is dat eiseressen van de onderzoeksresultaten van het BD kennis hebben kunnen nemen en in de beroepsprocedure hierop hebben kunnen reageren. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit wegens strijd met het beginsel van fair play te vernietigen.
Herhaald en ingelast
9. Eiseressen hebben in beroep verwezen naar hetgeen zij in de bezwaarfase hebben aangevoerd en de rechtbank verzocht om dat in het aanvullend beroepschrift van 12 februari 2020 als herhaald en ingelast te beschouwen.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiseressen met het enkele herhalen van hetgeen in de bezwaarfase is aangevoerd niet duidelijk hebben gemaakt op welke punten het bestreden besluit onjuist of onvolledig is en waarom. Daarom kan deze enkele herhaling niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Nader onderzoek naar familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4
11. Eiseres hebben aangevoerd dat verweerder in hetgeen eiseressen in de bestuurlijke fase over de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4 hebben gesteld en overgelegd, aanleiding had moeten zien om nader onderzoek in de vorm van DNA-onderzoek te doen.
12. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, omdat verweerder net als eiseressen de mening is toegedaan dat nader onderzoek naar de gestelde familierechtelijke relatie tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4 op zich in de rede ligt. Verweerder is echter niet daartoe overgegaan omdat hij van mening is dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat van hen niet mag worden gevergd dat zij toestemmingsverklaringen van de vaders overleggen. Zie in dit verband wat onder 4.2. staat.
Twee maten – feitelijke gezinsband & toestemmingsverklaring van een met het ouderlijk gezag belaste ouder
13. Eiseressen hebben ter zitting aangevoerd dat verweerder ten onrechte met twee maten meet en dat daarom het bestreden besluit vernietigd dient te worden.
14. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat deze grond op een onjuist begrip van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving berust. Immers, het bestaan van de
feitelijke gezinsbandtussen de ouder/referent en zijn kind(eren) voor wie hij in het kader van nareis gezinshereniging vraagt en het overleggen van een
toestemmingsverklaringvan een achterblijvende biologische ouder die mede met het
ouderlijk gezagover vorenbedoelde kind(eren) is belast, zijn twee van de cumulatieve
voorwaardenwaaraan in zaken zoals de onderhavige moet worden voldaan ter verkrijging van een mvv. Van het meten met twee maten is geen sprake.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bestreden besluitvorming niet heeft getoetst aan de voorwaarde van het bestaan van de feitelijke gezinsband tussen referent en eiseressen 2 tot en met 4. Dit heeft verweerder in de onderhavige procedure in het midden gelaten.
16. Zie met betrekking tot wat eiseressen ter zitting over het bestaan van de feitelijke gezinsband tussen eiseressen 2 tot en met 4 en hun vaders hebben gesteld, hetgeen onder 20. staat en onder 21. is overwogen en geoordeeld.
Toestemmingsverklaringen
17. Tussen partijen staat vast dat referent geen toestemmingsverklaringen van de vaders heeft overgelegd.
18. Eiseressen hebben in het aanvullend beroepschrift van 12 februari 2020 aangevoerd dat referent geen toestemmingsverklaringen van de vaders van eiseressen 3 en 4 hoeft te overleggen, omdat eiseressen 3 en 4 niet staande een huwelijk zijn geboren zodat hun vaders geen ouderlijk gezag hebben.
19. Verweerder heeft in het verweerschrift van 7 augustus 2020 gesteld dat uit de gegevens waarnaar in het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van de minister van Buitenlandse Zaken van februari 2017 is verwezen, blijkt dat ook ingeval van buitenechtelijke kinderen beide ouders het ouderlijk gezag hebben. De rechtbank stelt, mede gezien het verhandelde ter zitting, vast dat eiseressen dit niet hebben weersproken. Daarom slaagt de beroepsgrond niet.
Vrijstelling van de voorwaarde van overlegging van toestemmingsverklaringen
20. Eiseressen hebben aangevoerd dat verweerder van referent niet mag verlangen dat zij toestemmingsverklaringen van de drie vaders overlegt, omdat de vader van eiseres 2 ná zijn echtscheiding van referent in 2007
niet meeren de vaders van eiseressen 3 en 4
nimmerhet onderlijk gezag hebben uitgeoefend omdat zij geen rol hebben gehad in de opvoeding en verzorging van hun dochters. Tussen de vaders en hun dochters was geen sprake (meer) van een feitelijke gezinsband. Eiseressen hebben met verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019, C-635/17, E. t. Nederland [1] , betoogd dat verweerder eiseres 2 had moeten horen over het niet in beeld zijn van haar vader bij haar opvoeding en verzorging.
21. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat de vaders niet of vanaf enig moment niet meer een rol in de opvoeding en verzorging van eiseressen 2 tot en met 4 hebben gehad, laat deze omstandigheid onverlet dat de vaders wel met het ouderlijk gezag van hun dochters zijn belast. Gelet hierop en het belang dat verweerder terecht hecht aan het uitsluiten van kinderontvoering en mensenhandel, verlangt verweerder niet ten onrechte van referent dat zij toestemmingsverklaringen van deze vaders overlegt.
Gezien het voorgaande heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld door eiseres 2 niet over de rol van haar vader bij haar opvoeding en verzorging te horen.
22. Eiseressen hebben tot slot aangevoerd dat referent plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom zij de toestemmingsverklaringen niet kan overleggen. Referent heeft al het mogelijke gedaan om de vaders te traceren. Ook daarom mag verweerder niet van referent verlangen dat zij toestemmingsverklaringen van de drie vaders overlegt.
23. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. In de bestreden besluitvorming heeft verweerder voldoende dragend gemotiveerd waarom referent met haar stellingen en verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vaders niet te traceren zijn. De rechtbank onderschrijft die motivering.
24. Nu geen van de beroepsgronden slagen, is het beroep ongegrond.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd om dezerechter
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2019:192