ECLI:NL:RBDHA:2020:14571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Rijswijk, en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Eiser had op 7 mei 2019 een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op basis van de Participatiewet, maar deze aanvraag werd door verweerder op 3 juli 2019 buiten behandeling gesteld. Verweerder stelde dat eiser niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar door verweerder op 7 augustus 2019. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag van eiser niet in redelijkheid buiten behandeling kon stellen. De rechtbank wees erop dat verweerder op de hoogte was van de penibele financiële situatie van eiser, die na detentie geen inkomen had. De rechtbank concludeerde dat verweerder had moeten voorkomen dat eiser ten onrechte geen bijstand zou ontvangen, door hem de gelegenheid te bieden om de ontbrekende gegevens aan te leveren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Biemond),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Weger).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 7 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft telefonisch plaatsgevonden op 9 februari 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Op 7 mei 2019 heeft eiser een bijstandsuitkering aangevraagd per 25 april 2019. Bij brief van 23 mei 2019 heeft verweerder eiser in het kader van zijn aanvraag gevraagd om vóór 11 juni 2019 de volgende gegevens, te weten: een schriftelijke verklaring over waar eiser sinds 25 april 2019 verblijft, voor zover mogelijk onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken, en alle afschriften van zijn bankrekeningen over de periode van 1 november 2018 tot heden, duidelijk leesbaar, met saldovermelding, in te leveren die nodig zijn om eisers recht op bijstand te kunnen vaststellen. In deze brief heeft verweerder ook aangegeven dat indien de gevraagde gegevens niet, niet volledig of niet tijdig zijn ontvangen, de aanvraag van eiser niet in behandeling zal worden genomen.
1.2
Bij emailbericht van 28 mei 2019 heeft eiser bankafschriften van de ING betaalrekening, Rabo DirectRekening en Rabo InternetSparen alsmede een verklaring over zijn verblijf in zijn garage, gelegen aan [laan] [huisnummer] , sedert 25 april 2019 aan verweerder verstuurd.
1.3
Bij brief van 19 juni 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat niet alle gevraagde gegevens zijn ontvangen en dat eiser alle afschriften van de Oranje spaarrekening [rekeningnummer] over de periode van 1 november 2018 tot heden, duidelijk leesbaar, met saldovermelding, en een uitdraai van al zijn transacties op zijn PayPal-rekening over de periode van 1 november 2018 tot heden, duidelijk leesbaar, met saldovermelding, vóór 3 juli 2019 dient over te leggen. Op 22 juni 2019 heeft eiser afschriften van de PayPal transacties overgelegd en heeft hij verweerder meegedeeld dat hij niet beschikt over een Oranjerekening.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd.
1.5
Eiser heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.6
Bij brief van 6 augustus 2019 heeft eiser een afschrift van zijn Oranjerekening verzonden aan verweerder. In dit afschrift van 23 januari 2019 staat vermeld dat de Oranje Spaarrekening met ingang van 21 januari 2019 is opgeheven. Voorts heeft eiser twee screenshots van zijn PayPal rekening verzonden waarop de bij- en afschrijvingen zichtbaar zijn en het saldo van deze rekening.
2. Bij het bestreden besluit van 7 augustus 2019 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de bankafschriften van de Oranje Spaarrekening en het overzicht van de PayPal rekening met vermelding van het saldo niet tijdig door eiser zijn ingeleverd.
3. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 8 augustus 2019 het verzoek toegewezen en verweerder opgedragen om aan eiser maandelijks een voorschot te betalen van € 600,- met ingang van 5 juli 2019 tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij betoogt dat verweerder wist dat eiser in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Verder heeft verweerder kort na de zitting bij de voorzieningenrechter het bestreden besluit genomen, terwijl hij wist dat spoedig een uitspraak zou volgen op het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarbij komt dat op de zitting bij de voorzieningenrechter alle gevraagde stukken voorhanden waren.
5. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
6. Voor de beoordeling of een aanvrager verkeert in bijstand behoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven.
7. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. In dat kader dient eiser volstrekte duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven.
8. Verweerder heeft teneinde te kunnen beoordelen of eiser recht heeft op een bijstandsuitkering hem gevraagd een aantal gegevens te verstrekken, waaronder alle afschriften van zijn bankrekeningen over de periode van 1 november 2018 tot 23 mei 2019 (van zijn Oranje Spaarrekening tot 19 juni 2019), met saldovermelding, en een uitdraai van al zijn transacties op zijn PayPal-rekening over de periode van 1 november 2018 tot 19 juni 2019, met saldovermelding. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van de gevraagde uitkering, verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat voor de beoordeling van de uitkeringsaanvraag van eiser de gevraagde gegevens nodig zijn.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat duidelijk was welke gegevens eiser moest verstrekken en dat eiser een hersteltermijn is geboden. De wet verplicht niet om daarna nogmaals een termijn te geven. De rechtbank stelt echter vast dat bij verweerder bekend was dat eiser gedurende vier weken (tot 25 april 2019) in detentie heeft gezeten, dat hij vóór zijn detentie een bijstandsuitkering ontving en dat hij in een garagebox woont. Dit betekent dat op het moment dat eiser de gevraagde gegevens moest inleveren bij verweerder bekend was dat eiser na zijn detentie over geen enkele vorm van periodiek inkomen beschikte en dat verweerder op grond van de hem bekend zijnde gegevens geacht moet worden op de hoogte te zijn geweest van de penibele financiële situatie waarin eiser verkeerde.
10. De hiervoor weergegeven situatie van eiser levert naar het oordeel van de rechtbank de grondslag op voor het vermoeden dat eiser ten tijde van zijn aanvraag in aanmerking kwam voor een bijstandsuitkering. Onder die omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om, met handhaving van de eis dat de betreffende gegevens aangeleverd moesten worden, te voorkomen, bijvoorbeeld door eiser te benaderen om een toelichting te geven op de ontbrekende stukken, dat een aanmerkelijke kans zich zou realiseren dat eiser ten onrechte geen bijstand zou krijgen. Dit betekent dat het betoog van eiser slaagt.
11. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder de aanvraag van eiser van 7 mei 2019 niet in redelijkheid buiten behandeling kon stellen vanwege het ontbreken van de hierboven bedoelde gegevens.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om de ingangsdatum van de bijstandsuitkering vast te stellen. Verweerder dient dan ook, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw te beslissen op het bezwaar.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.