ECLI:NL:RBDHA:2020:14561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
NL20.16465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Dublinclaimant en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Dublinclaimant. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J. Dijkman, was in vreemdelingenbewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. van de Wal, met het oog op de overdracht aan Zwitserland, dat verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser was van mening dat de bewaring onterecht was en heeft beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft op 14 september 2020 een zitting gehouden, maar eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de bewaring rechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had geen geldig identiteitsdocument en had eerder geen medewerking verleend aan de overdracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard, wat ook betekende dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De proceskosten van eiser werden niet vergoed, omdat het beroep ongegrond was.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 september 2020 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.16465
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Inleiding

Bij besluit van 3 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld1 met oog op de overdracht van eiser aan Zwitserland. Op grond van de Dublinverordening2 is Zwitserland namelijk verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser. Eiser is daarom een zogenoemde Dublinclaimant. Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 9 september 2020 opgeheven, omdat eiser op die datum werd overgedragen aan Zwitserland.
Eiser is van mening dat hij ten onrechte in bewaring heeft gezeten en heeft daarom beroep ingesteld tegen de maatregel. Met het instellen van beroep verzoekt eiser ook om toekenning van schadevergoeding. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder eiser in vreemdelingenbewaring mocht stellen.
De zitting vond plaats op 14 september 2020. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Verweerder liet zich vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het oordeel van de rechtbank

1. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring rechtmatig was. Verweerder mocht eiser dus in bewaring stellen tot aan de overdracht aan Zwitserland op 9 september 2020. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen. Daarvoor beantwoordt zij, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, de vraag of er voldoende bewaringsgronden zijn om de maatregel te kunnen dragen.
1. Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening 604/2013.
2. Volgens verweerder is de bewaring noodzakelijk om de overdracht te realiseren nu er een significant risico bestaat dat eiser zicht aan het toezicht onttrekt. Verweerder heeft als zware gronden3 vermeld dat eiser.
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden4 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden. Verweerder kan bij de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volstaan met een toelichting waaruit de feitelijk juistheid van die grond blijkt.5 De rechtbank oordeelt dat bij grond 3a duidelijk is toegelicht dat verweerder op goede gronden vermoedt dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser kan namelijk geen geldig paspoort of ander identiteitsdocument overleggen. Daarnaast heeft eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling op 9 september 2020 zelf verklaard dat hij geen paspoort bij zich had toen hij Marokko verliet en dat zijn identiteitskaart in Brussel is gestolen. Daarnaast is ook de zware grond 3k terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. In de maatregel van bewaring is toegelicht dat eiser beroep heeft ingesteld tegen het overdrachtsbesluit van 7 mei 2020. Het beroep tegen het overdrachtsbesluit is bij uitspraak van 11 juni 2020 ongegrond verklaard.6 Daarna heeft eiser Nederland niet uit eigen beweging verlaten. Ook blijkt uit het dossier dat eiser niet is verschenen op het vertrekgesprek van 18 augustus 2020. Het enkele feit dat eiser gedurende zijn asielprocedure in het asielzoekerscentrum verbleef, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. De bewaringsgronden onder 3a en 3k zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat betreft de zware grond onder 3e merkt de rechtbank, ten overvloede, nog op dat eiser niet heeft toegelicht waaruit blijkt dat het (slechts) moet gaan om in Nederland verstrekte onjuiste gegevens. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

4. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eiser in bewaring mocht stellen. Eiser krijgt dan ook geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Dit betekent dat eiser ook geen schadevergoeding krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft verweerder de proceskosten van eiser niet te betalen.
3 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
6 NL20.10730.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 september 2020

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.