3.4.1Ten aanzien van parketnummer 09/767420-18
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
De verdachte heeft verklaard dat hij geen weet had van het tenlastegelegde en niets te maken had met huur en verhuur van woningen en uitbetaling van salarissen. Hij was voor een heel ander doel bij [bedrijfsnaam 1] gekomen, namelijk om een app te ontwikkelen. Toen de ontwikkeling van de app niet lukte, wilde de verdachte in het eerste kwartaal van 2018 afstand nemen van [bedrijfsnaam 1] . Er waren ook problemen ontstaan tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Hij heeft nog geprobeerd te bemiddelen. Aan de verdachte werd heel beperkt informatie gegeven waardoor hij niet goed op de hoogte was van wat er eigenlijk gebeurde binnen [bedrijfsnaam 1] . Hij liet zich uitschrijven als bestuurder bij de Kamer van Koophandel. Om te stoppen als aandeelhouder had hij bepaalde informatie nodig, maar omdat hij die niet kreeg, werd dit bemoeilijkt.
Uit het dossier blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat personen binnen [bedrijfsnaam 1] zich schuldig hebben gemaakt aan (een vorm van) witwassen. Dit heeft betrekking op het innen van contante huurbetalingen en het omzetten van contante geldbedragen in loonbetalingen. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat de verdachte, die in de tenlastegelegde periode bestuurder/aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] was, (deels) op de hoogte was van de verhuur van woningen door [bedrijfsnaam 1] en van de dienstverbanden met bekenden van [medeverdachte 1] . De verdachte lijkt zich binnen [bedrijfsnaam 1] ook bezig te hebben gehouden met het nalopen van contracten. Het is niet duidelijk geworden om wat voor soort contracten het ging. De voornaamste rol van de verdachte binnen [bedrijfsnaam 1] was het ontwikkelen van een app. Zijn medebestuurders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hielden zich bezig met de administratie, respectievelijk de commerciële kant van het bedrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ervan op de hoogte was dat veelvuldig contante geldbedragen op de bankrekeningen van [bedrijfsnaam 1] werden gestort en dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Zonder die wetenschap van de verdachte en gelet op zijn specifieke (beperkte) rol binnen [bedrijfsnaam 1] , kan ook niet worden gezegd dat hij in dat verband – als medebestuurder van [bedrijfsnaam 1] - een eigen onderzoeksplicht had. Verder is niet gebleken van een eigen rol van de verdachte bij of een wezenlijke bijdrage aan de feiten die hem onder dit parketnummer worden tenlastegelegd.
Al met al kan naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de verdachte zelfstandig of als medepleger betrokken is geweest bij het strafbare feit dat hem onder 09/767420-18 tenlastegelegd is, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
3.4.2Ten aanzien van parketnummer 09/767251-18
Ambtenaarschap van de verdachte
De verdachte is met ingang van 9 augustus 2010 benoemd tot aspirant-agent van de politie Haaglanden.In verband met deze benoeming heeft de verdachte op diezelfde datum een geheimhoudingsverklaring ondertekenden op 8 november 2010 de ambtsbelofte als vermeld in artikel 9, eerste lid, van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie afgelegd.De verdachte is vervolgens op 1 september 2013 benoemd tot hoofdagent van de politie.Sinds eind 2016 is de verdachte werkzaam als inspecteur van de politie.
Uit voornoemde informatie volgt dat de verdachte kan worden aangemerkt als politieambtenaar.
Bevragingen in de politiesystemen
Uit het dossier is gebleken dat de verdachte alle bevragingen zoals genoemd in de tenlastelegging daadwerkelijk heeft gedaan, door middels zijn politieaccount in te loggen op verschillende politiesystemen zoals [naam systeem] , [naam systeem] , [naam systeem] en [naam systeem] . De verdachte heeft geen van deze bevragingen vastgelegd in een mutatie. Opvallend is dat in de privételefoon van de verdachte van vrijwel al deze bevragingen screenshots zijn aangetroffen, dan wel foto’s van briefjes met de gegevens van de bevraagde personen of foto’s van legitimatiebewijzen van de bevraagde personen.
De verdachte heeft verklaard zich niet meer te kunnen herinneren waarom en in welk kader hij deze bevragingen heeft gedaan, behalve de bevragingen die zien op [naam 2] en [naam 1] . Op de bevragingen die zien op deze twee personen zal de rechtbank later terugkomen. Voor de overige bevragingen geldt dat de verdachte heeft verklaard - kort gezegd - dat hij hiervan informatie in zijn privételefoon had staan, omdat zijn eigen dienstmaterieel of dat van een collega nog wel eens haperde. Zo kwam het bijvoorbeeld wel eens voor dat de verdachte op verzoek van een collega op straat een bevraging deed en het screenshot daarvan naar die collega stuurde en vice versa. Ook kwam het wel eens voor dat de gegevens van een persoon ter plaatse werden genoteerd en de bevraging pas later op het bureau werd gedaan, omdat de diensttelefoon niet goed werkte.
Ten aanzien van deze overige, niet [naam 2] en [naam 1] betreffende, bevragingen is de rechtbank, met de raadsman, van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te stellen dat de verdachte deze bevragingen heeft gedaan buiten het kader van zijn politiewerkzaamheden. Het is minst genomen opvallend dat, behalve [naam 2] , ook de door de verdachte bevraagde [medeverdachte 3] , [naam 3] en [naam 4] opduiken in het onderzoek Abeka, welk onderzoek de aanleiding is geweest voor het onderzoek Thetis tegen de verdachte. De rechtbank kan echter op grond van het dossier ook van deze bevragingen niet vaststellen dat deze geen op basis van de wet voorgeschreven doel dienden. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de gedeelten van de tenlastelegging die zien op alle andere bevragingen dan die van [naam 2] en [naam 1] .
Met betrekking tot de bevragingen die zien op [naam 2] is uit onderzoek naar de logging gegevens van de verdachte gebleken dat hij op 22 maart 2016 een bevraging heeft gedaan op het [rijbewijsnummer] . Dit rijbewijsnummer bleek bij navraag in [naam systeem] niet te kloppen. Vervolgens heeft de verdachte gekeken op de [kenocode naam 1] . De verdachte heeft doorgeklikt naar de gegevens van het [naam systeem] , [naam systeem] en de [naam systeem] en heeft vervolgens in [naam systeem] de [registratie naam] bekeken.De verdachte heeft hierover verklaard dat hij [naam 2] privé kent en dat [naam 2] hem had gevraagd te kijken of hij nog openstaande boetes had, omdat hij op vakantie ging. De kenocode heeft hij van [naam 2] zelf gekregen. Bij het doen van de bevraging stuitte de verdachte op de aandachtsvestiging, welke hij uit eigen interesse ook heeft bekeken. De verdachte heeft aan [naam 2] teruggekoppeld dat hij geen openstaande boetes had.
In de privételefoon van de verdachte zijn twee foto’s aangetroffen waarop de naam [naam 1] en de [geboortedatum 2] 1971 zijn vermeld. De eerste foto is een foto van een handgeschreven briefje en de tweede foto is een foto van een WhatsAppgesprek tussen ‘ [medeverdachte 1] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) en de verdachte. In dit gesprek vraagt [medeverdachte 1] aan de verdachte of hij het adres van [naam 1] kan checken. De verdachte antwoordt dat hij [naam 5] al had gezegd dat hij ermee bezig was. Uit onderzoek in de gevorderde logging gegevens is gebleken dat de verdachte op 5 augustus 2017 met zijn [verbalisantnummer ] heeft gezocht op de [kenocode naam 2] .De verdachte heeft hierover ter terechtzitting van 5 februari 2020 verklaard dat [naam 5] problemen had met [naam 1] en dat hij hem een paar keer had gevraagd zijn adres op te zoeken. Uiteindelijk is de verdachte hierdoor nieuwsgierig geworden naar de persoon van [naam 1] en heeft hij de bevraging gedaan. De verdachte heeft de informatie die naar voren kwam uit de bevraging echter niet met iemand gedeeld.
De rechtbank ziet zich ten aanzien van de bevragingen betreffende [naam 2] en [naam 1] gesteld voor de vraag of de verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het schenden van zijn ambtsgeheim (feit 1) en/of aan computervredebreuk (feit 2).
Schending van zijn ambtsgeheim?
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bevraging die ziet op [naam 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de bevragingen die zien op [naam 2] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte zijn ambtsgeheim niet heeft geschonden, omdat de verdachte op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 desgevraagd in de politiesystemen mocht kijken of [naam 2] boetes op naam had staan. Ook mocht hij deze informatie met [naam 2] delen, omdat dergelijke informatie nooit een geheim mag zijn voor de betrokken persoon. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zijn ambtsgeheim niet opzettelijk heeft geschonden. Binnen de politie is het op verzoek opzoeken van openstaande boetes een grijs gebied en dus wist de verdachte niet, of had hij niet redelijkerwijs hoeven vermoeden, dat hij verplicht was de informatie te bewaren.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de raadplegingen van de politiesystemen ten aanzien van [naam 2] en [naam 1] door de verdachte niet zijn gedaan in het kader van zijn politiewerkzaamheden, of voor enig in de Wet Politiegegevens geformuleerd doel. Voornoemde bevragingen zijn niet gedaan in het kader van enig lopend strafrechtelijk onderzoek of ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De rechtbank stelt dan ook vast dat de bevragingen ten aanzien van [naam 2] en [naam 1] niet zijn gedaan in het kader van de uitoefening van de politietaak zoals neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012. Het raadplegen van en het zoeken in de politiesystemen is (dus) gedaan voor privédoeleinden.
Het bevragen van de politiesystemen voor privédoeleinden is niet toegestaan. Dit blijkt ook uit de waarschuwing die altijd bij het opstarten van het politiesysteem [naam systeem] in beeld komt, en die de verdachte dus telkens moet hebben gezien, waarin onder meer wordt vermeld dat het bevragen van personen zonder gegronde reden en/of noodzaak niet is toegestaan en dat ongeautoriseerde toegang strafbaar is.De rechtbank verwerpt om die reden het primaire en subsidiaire verweer van de raadsman ten aanzien van de bevraging van [naam 2] . De verdachte wist, althans heeft de aanmerkelijke kans aanvaard, dat het raadplegen van de politiesystemen met het oog op eventuele openstaande boetes, zonder dat daar een aanleiding voor was in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of de handhaving van de openbare orde, niet was toegestaan.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de term ’schenden’ een ruimer begrip is dan de voorheen in dat artikel gebruikte term ’bekendmaken’. Van schenden van een geheim kan naar vaste jurisprudentie ook sprake zijn zonder dat dit geheim bekend is gemaakt aan derden. De verdachte heeft zichzelf in beide gevallen toegang verschaft tot vertrouwelijke informatie voor privédoeleinden en deze informatie, die niet voor hem bestemd was, voor zichzelf ontsloten. De schending van het ambtsgeheim is daarmee, ook in het geval van [naam 1] waar niet is gebleken dat de verdachte de informatie met (een) derde(n) heeft gedeeld, voltooid.
Gelet op het hiervoor overwogene, acht de rechtbank met betrekking tot de bevragingen van [naam 1] en [naam 2] wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim zoals onder 1 is tenlastegelegd.
Computervredebreuk
De bevragingen ten aanzien van [naam 1] en [naam 2] konden slechts plaatsvinden doordat de verdachte uit hoofde van zijn aanstelling als politieambtenaar over een autorisatie beschikte om de systemen te raadplegen. Zoals hiervoor is overwogen, bestond vanuit de uitoefening van zijn politietaak geen aanleiding voor het raadplegen of bevragen van de politiesystemen, wat de verdachte ook wist. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door het doen van deze niet-werkgerelateerde bevragingen de grenzen van de aan hem verleende autorisatie te buiten gegaan. Door zijn autorisatie met gebruikmaking van een gebruikersnaam en wachtwoord te gebruiken voor doeleinden die buiten de grenzen van zijn autorisatie vielen, is hij wederrechtelijk binnengedrongen in een geautomatiseerd werk zoals bedoeld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht en heeft hij, door zich daartoe op die manier de toegang te verwerven, gebruik gemaakt van een valse sleutel in de zin van voornoemd artikel. Ook het tweede feit van de dagvaarding met parketnummer 09/767251-18 kan dus wettig en overtuigend bewezenverklaard worden.