Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser 2], geboren op [1996] , van Nigeriaanse nationaliteit, eisers/verzoekers
[minderjarige 1], geboren op [2018] en
[minderjarige 2], geboren [2020]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en twee Nigeriaanse eisers, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De eisers, die aangifte hadden gedaan van mensenhandel, kregen te maken met een afwijzing van hun aanvraag door de Staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, omdat er geen strafrechtelijk onderzoek liep in Nederland en de aanwezigheid van de eisers hier niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank wees ook op de wijziging van het beleid met betrekking tot de Dublinverordening, die van toepassing was op de eisers. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet konden aantonen dat hun uitzetting in strijd zou zijn met hun mensenrechten, en dat zij in Italië aangifte konden doen van mensenhandel. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening werden afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof.