ECLI:NL:RBDHA:2020:14514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/1213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

In de zaak tussen verzoeker, een Algerijnse nationaliteit geboren in 1972, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter op 16 juli 2020 uitspraak gedaan. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 13 februari 2020, waarin zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreesde voor uitzetting tijdens de bezwaarprocedure.

De zitting vond plaats op 7 juli 2020 via een skypeverbinding vanwege coronamaatregelen. Verzoeker was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. C. Vink, terwijl verweerder niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om vrijstelling van griffierecht toegewezen. Tijdens de zitting werd door de gemachtigde van verzoeker aangegeven dat verweerder een aanvullend onderzoek zou starten bij het Bureau medische advisering (BMA) naar aanleiding van nieuwe medische stukken.

Na de zitting bleek dat de uitnodiging voor de zitting verweerder niet goed had bereikt. Verweerder heeft later aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat er inderdaad om nader advies aan het BMA was gevraagd. De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten dat uitzetting van verzoeker hangende de bezwaarprocedure moest worden verboden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1213

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1972, van Algerijnse nationaliteit, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Vink).

Procesverloop

In het besluit van 13 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Vanwege de coronamaatregelen vond de zitting plaats via een skypebeeldverbinding. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder was zonder bericht van verhindering niet aanwezig.

Overwegingen

Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verzoeker er melding gemaakt dat verweerder naar aanleiding van nieuwe medische stukken een aanvullend onderzoek zal starten bij het Bureau medische advisering (BMA). Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker daarom de bezwaarfase in Nederland zou mogen afwachten. De gemachtigde van verzoeker heeft na de zitting nog documenten aan de griffier gestuurd, die onderbouwen dat verweerder opnieuw advies zal vragen aan het BMA.
Na de zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting verweerder niet in goede orde heeft bereikt. De door de gemachtigde overgelegde stukken zijn vervolgens met een begeleidende brief aan verweerder gestuurd met een verzoek om een reactie.
Bij schrijven van 10 juli 2020 heeft verweerder de voorzieningenrechter van de rechtbank medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat inderdaad aan het BMA om nader advies is gevraagd. Verweerder is bereid om de proceskosten te vergoeden voor het indienen van het verzoekschrift, maar is niet bereid tot vergoeding van de kosten voor de aanwezigheid van de gemachtigde op de zitting De reden daarvoor is dat deze zitting voorkomen had kunnen worden als verweerder daarvan op de hoogte was geweest.
Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting hangende de bezwaarprocedure van verzoeker moet worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De gemachtigde van verzoeker heeft de voorzieningenrechter bericht dat hij ermee instemt dat geen punt wordt toegekend voor zijn aanwezigheid tijdens de zitting en de voorzieningenrechter vindt dat in dit geval ook redelijk, omdat met de juiste informatie een zitting voorkomen had kunnen worden.
Omdat verzoeker is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, hoeft verweerder niet het griffierecht aan verzoeker te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2020 door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.