Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verzoeker er melding gemaakt dat verweerder naar aanleiding van nieuwe medische stukken een aanvullend onderzoek zal starten bij het Bureau medische advisering (BMA). Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker daarom de bezwaarfase in Nederland zou mogen afwachten. De gemachtigde van verzoeker heeft na de zitting nog documenten aan de griffier gestuurd, die onderbouwen dat verweerder opnieuw advies zal vragen aan het BMA.
Na de zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting verweerder niet in goede orde heeft bereikt. De door de gemachtigde overgelegde stukken zijn vervolgens met een begeleidende brief aan verweerder gestuurd met een verzoek om een reactie.
Bij schrijven van 10 juli 2020 heeft verweerder de voorzieningenrechter van de rechtbank medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat inderdaad aan het BMA om nader advies is gevraagd. Verweerder is bereid om de proceskosten te vergoeden voor het indienen van het verzoekschrift, maar is niet bereid tot vergoeding van de kosten voor de aanwezigheid van de gemachtigde op de zitting De reden daarvoor is dat deze zitting voorkomen had kunnen worden als verweerder daarvan op de hoogte was geweest.
Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting hangende de bezwaarprocedure van verzoeker moet worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De gemachtigde van verzoeker heeft de voorzieningenrechter bericht dat hij ermee instemt dat geen punt wordt toegekend voor zijn aanwezigheid tijdens de zitting en de voorzieningenrechter vindt dat in dit geval ook redelijk, omdat met de juiste informatie een zitting voorkomen had kunnen worden.
Omdat verzoeker is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, hoeft verweerder niet het griffierecht aan verzoeker te betalen.