In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, een Moldavische vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres stelde dat zij en haar gezin bedreigd werden door een valutahandelaar, wat haar noopte om Moldavië te verlaten. Tijdens de zitting op 30 september 2020 is eiseres niet verschenen, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder haar etnische achtergrond als Roma en de sociaaleconomische situatie in Moldavië, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de gestelde problemen met de valutahandelaar ongeloofwaardig waren en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij vanwege haar Roma-afkomst of persoonlijke situatie risico liep op ernstige gevolgen die haar vluchtelingschap zouden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier S. Zohrabian. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.