ECLI:NL:RBDHA:2020:14487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
NL20.14251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van een Colombiaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Colombiaanse nationaliteit, heeft op 6 maart 2020 asiel aangevraagd in Nederland. Hij heeft zijn aanvraag gebaseerd op de stelling dat hij in oktober 2019 vanuit Spanje naar Colombia is teruggekeerd om zijn vader te bezoeken, die in de gevangenis zat. Eiser beweert dat hij na dit bezoek door leden van de Águilas Negras is afgeperst, wat hem heeft doen besluiten Colombia te verlaten.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van eiser over de afpersing inconsistent en tegenstrijdig werden geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn asielaanvraag ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden en dat verweerder niet op de juiste wijze heeft gewogen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over belangrijke details van zijn relaas, zoals de locatie van de geldoverdracht en de communicatie met de bendeleden. Ook heeft eiser geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verhaal, wat de geloofwaardigheid van zijn verklaringen verder ondermijnt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14251

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 19 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.14252, plaatsgevonden op 27 augustus 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Blaauw, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft 6 maart 2020 asiel aangevraagd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in oktober 2019 vanuit Spanje terug naar Colombia is gegaan om zijn vader en familie te bezoeken. De vader van eiser is in oktober 2019 gevangen gezet. Na een bezoek aan zijn vader in de gevangenis is eiser door leden van de Águilas Negras opgewacht en afgeperst. De bedreigingen gericht tegen eiser en zijn vader die gepaard gingen met de afpersing zijn de reden geweest voor eiser om Colombia te verlaten.
3. Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter eisers verklaringen over de gestelde afpersing door Águilas Negras en de problemen die daaruit voortvloeien niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder zijn deze verklaringen namelijk inconsistent en tegenstrijdig. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. [1]
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn asielaanvraag ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden. Eiser voert aan dat verweerder onverkort aan het verklaarde in het vrije relaas blijft vasthouden, terwijl men in deze fase juist een korte verklaring dient te geven waarna een asielzoeker de kans krijgt om aansluitend het een en ander gedetailleerd uit te leggen. Tevens voert eiser aan dat verweerder blijft bij het wegen van externe geloofwaardigheidsindicatoren en nalaat om tot een integrale weging te komen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Daarbij mag verweerder het verklaarde in het vrije relaas afzetten tegen hetgeen eiser heeft verklaard op nadere vragen later in het gehoor. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat hij tegenstrijdig en inconsistent heeft verklaard over de locatie en de omstandigheden van de gestelde geldoverdracht, het aantal bezoeken aan zijn vader in de gevangenis en de wijze van communicatie met de bendeleden en met zijn vader. Van eiser mag immers verwacht worden dat hij over elementaire onderdelen van zijn asielrelaas eenduidige en consistente verklaringen aflegt. Verweerder heeft hier terecht bij meegewogen dat de gestelde gebeurtenissen zich zouden hebben afgespeeld in een korte periode van vijf dagen. Van eiser mag verwacht worden dat hij over data en gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden binnen een dergelijk kort tijdsbestek helder en consistent verklaart. Verweerder heeft ten aanzien van de gestelde afpersing voorts kunnen tegenwerpen dat eiser geen documenten ter onderbouwing van zijn relaas heeft overgelegd. En verweerder heeft bovendien eiser mogen tegenwerpen dat hij de waarde van het telefoonnummer van de bendeleden zou inzien en het dus niet zonder aanleiding zou wissen. Verweerder heeft tot slot terecht gesteld dat het ongeloofwaardig is dat de zus van eiser een week later de vader in de gevangenis bezocht heeft, nu de vader van eiser in de gevangenis heeft aangegeven dat hij geen kinderen heeft om zijn familie te beschermen. Nadat eiser zijn vader toch bezocht zou hebben in de gevangenis, zijn de gestelde problemen begonnen. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat deze voorstelling van zaken niet wordt gevolgd, nu niet valt in te zien waarom de zus van eiser zich vrijwillig aan deze risico’s zou willen blootstellen.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder niet conform de Werkinstructies 2014/10 [2] heeft gehandeld. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft verricht. Daarbij wordt overwogen dat er geen documenten zijn overgelegd, waardoor de externe geloofwaardigheidsindicatoren geen rol hebben gespeeld. Verweerder heeft het bestreden besluit enkel op de afgelegde mondelinge verklaringen van eiser kunnen baseren.
7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vw.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Werkinstructie 2014/10,