ECLI:NL:RBDHA:2020:14484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
AWB20/3591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eiseres op basis van onvoldoende identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep van een Eritrese eiseres tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen voor het verblijfsdoel 'familie en gezin'. De eiseres had op 30 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een mvv, maar deze was op 1 november 2019 afgewezen omdat zij geen geldig document voor grensoverschrijding had overgelegd. Het bezwaar van de eiseres tegen deze afwijzing werd door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 15 oktober 2020 heeft de eiseres betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat zij een paspoort kan overleggen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de moeilijkheden die Eritrese vluchtelingen ondervinden bij het verkrijgen van identiteitsdocumenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond, en dat er geen bewijsnood aan haar zijde was. De rechtbank heeft de overgelegde documenten van de eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende waren om haar identiteit vast te stellen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante ambtsberichten over Eritrea en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding te zien voor nader onderzoek naar haar identiteit of gezinsband. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan het paspoortvereiste te voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3591
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken

[naam], eiseres,

gemachtigde: mr. J.E. de Poorte
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om aan hem een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ te verstrekken kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020. Referent is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Tzegai. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 30 juli 2019 heeft eiseres een aanvraag tot de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ ingediend. Op 1 november 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder tegengeworpen dat eiseres geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd en dat zij naar het oordeel van verweerder niet heeft aangetoond dat het voor haar niet meer mogelijk is om een dergelijk document te krijgen (het paspoortvereiste). Eiseres heeft volgens verweerder haar identiteit ook niet op een andere manier aangetoond.
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat zij een paspoort kan overleggen en dat verweerder voor de vaststelling van haar identiteit onvoldoende acht heeft geslagen op de overige door haar overgelegde documenten. Zij meent dat zij haar identiteit daarmee voldoende heeft aangetoond. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij overeenkomstig het Algemeen Ambtsbericht over Eritrea beschikt over een identiteitsdocument, namelijk een residence card (bewonerspas). Verder voert eiseres aan dat de conclusie van Bureau Documenten dat de kerkelijke doopakte met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt, de mogelijkheid open laat dat het gaat om een echt en bevoegd opgemaakt document. Subsidiair meent eiseres dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de overgelegde documenten niet gelden als substantieel indicatief bewijs van haar identiteit en waarom geen aanvullend onderzoek is aangeboden. In dit verband verwijst eiseres naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 mei 2018. [1] Daarbij zou verweerder onvoldoende hebben gemotiveerd waarom de huwelijksakte geen substantieel indicatief bewijs vormt voor de identiteit van eiseres. Hiervoor verwijst eiseres naar een uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020. [2] Verweerder had volgens eiseres verder rekening moeten houden met hetgeen bekend is over de moeilijkheden of zelfs onmogelijkheden die voor Eritrese vluchtelingen bestaan om aan een paspoort of ID-kaart te komen. [3] Tot slot voert eiseres aan dat op het geheel van de overgelegde documenten alle identificerende kenmerken zijn terug te vinden. In dit kader verwijst eiseres naar de uitspraak van rechtbank Den Haag van 4 maart 2020. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De aanvraag voor de afgifte van een mvv wordt beoordeeld aan de hand van de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het beoogde verblijfsdoel. Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt geweigerd als de vreemdeling niet voldoet aan het paspoortvereiste. [5] De verblijfsvergunning regulier voor verblijf als familie- of gezinslid wordt verleend als aan dit vereiste (en alle overige voorwaarden) wordt voldaan. [6]
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat bij de aanvraag van eiseres geen paspoort is overgelegd. Verweerder heeft daarnaast kunnen oordelen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet langer in het bezit kan komen van een paspoort. Daartoe heeft verweerder kunnen verwijzen naar de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht over Eritrea [7] dat vreemdelingen via de Eritrese vertegenwoordiging in het buitenland een paspoort kunnen verkrijgen. Voor zover eiseres stelt dat van Eritrese vluchtelingen niet kan worden verlangd dat zij zich tot de autoriteiten van hun land van herkomst wenden voor het verkrijgen van een paspoort, geldt dat in het geval van eiseres niet is vastgesteld dat zij een vluchteling is. Evenmin heeft zij gevraagd om internationale bescherming. Zolang haar identiteit en feitelijke gezinsband met referent niet is vastgesteld, kan zij evenmin worden gevolgd in haar stelling dat zij de echtgenote is van een tot Nederland toegelaten vluchteling.
6. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiseres haar identiteit ook overigens niet heeft aangetoond. Verweerder heeft hierbij een individuele beoordeling uitgevoerd en alle door eiseres ter onderbouwing van haar identiteit overgelegde documenten betrokken. [8] Verweerder stelt terecht dat eiseres geen identificerende documenten heeft overgelegd en dat geen sprake is van bewijsnood aan de zijde van eiseres. Verweerder heeft kunnen wijzen op de Algemeen Ambtsberichten over Eritrea uit 2017 en daarna. Hieruit volgt dat alle Eritreeërs van 18 jaar in het bezit van een identiteitskaart moeten zijn en dat de meeste van hen ook over een identiteitskaart beschikken. [9] Eiseres heeft evenmin substantieel indicatief bewijs van haar gestelde identiteit verstrekt. De overgelegde bewonerspas is niet voorzien van een pasfoto. De registratiekaart van de UNHCR is niet gebaseerd op een officieel brondocument, maar op eigen verklaringen van eiseres. De overgelegde kerkelijke huwelijksakte is niet afgegeven door de Eritrese autoriteiten. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat de door eiseres overgelegde doopakte volgens Bureau Documenten met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt. Ondanks het ontbreken van absolute zekerheid, geldt deze conclusie als een contra-indicatie voor het aanbieden van aanvullend onderzoek. [10] Verweerder heeft hier zwaarwegende betekenis aan kunnen toekennen. Het bestreden besluit behoeft op dit punt geen nadere motivering.
7. Gelet hierop heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor nader onderzoek in de vorm van identificerende gehoren ter vaststelling van de identiteit van eiseres en/of de gezinsband. Het beroep van eiseres op de door haar genoemde uitspraken van de Afdeling en van deze rechtbank slaagt niet.
8. Voor zover eiseres overigens heeft verwezen naar hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd, moet worden vastgesteld dat verweerder daarop in het bestreden besluit gemotiveerd heeft gereageerd. Eiseres heeft in beroep niet toegelicht waarom het bestreden besluit in dat opzicht tekortschiet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.ABRvS, 25 maart 2020, 201900439/I/VI.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 5 december 2019, AWB 19/2593.
4.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 4 maart 2020, AWB 19/3833.
5.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet, in samenhang met paragraaf B1/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, en artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Zie 3.19 van het Vb, in samenhang met artikel 3.13 van het Vb.
7.Algemeen ambtsbericht Eritrea februari 2017 (p 23). Zie ook AAB Eritrea oktober 2019 (p 14).
8.Zie in dat verband ook de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019 (E. tegen Nederland), ECLI:NL:2019:192, punt 59 e.v.
9.Algemeen ambtsbericht Eritrea, februari 2017 (p 21), juni 2018 (p 21) en oktober 2019 (p 14).
10.Zie paragraaf 3.4 van de Werkinstructie 2020/13, voorheen Werkinstructie 2018/20.