ECLI:NL:RBDHA:2020:14477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL20.18264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag en internationale bescherming in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2020 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag van eiseres, die internationale bescherming heeft genoten in Roemenië. Eiseres had haar Roemeense verblijfsvergunning niet verlengd, waardoor deze op 23 maart 2019 is verlopen. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de vergunning is verlopen, niet voldoende is om te concluderen dat eiseres geen internationale bescherming meer kan krijgen in Roemenië. De rechtbank volgde niet de stelling van eiseres dat haar hernieuwde aanvraag niet-ontvankelijk zou zijn vanwege het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden (nova).

De rechtbank overwoog dat eiseres eerder aanspraak had gemaakt op internationale bescherming en dat er geen aanwijzingen waren dat de materiële grond voor deze bescherming was komen te vervallen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiseres een zodanige band met Roemenië had, dat van haar kon worden verlangd dat zij daarheen terugkeerde. De persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals haar leeftijd, alleenstaand zijn en het feit dat zij de Roemeense taal niet spreekt, waren niet voldoende om een ander oordeel te rechtvaardigen.

Eiseres had ook aangevoerd dat zij in Roemenië geen kans op werk en betaalbare huisvesting zou hebben, en dat de gezondheidszorg daar onvoldoende toegankelijk zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat statushouders in Roemenië recht hebben op dezelfde toegang tot werk, onderwijs, gezondheidszorg en sociale voorzieningen als de onderdanen van Roemenië. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat er onoverkomelijke hindernissen waren voor haar terugkeer naar Roemenië. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18264
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Runhaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.18265, plaatsgevonden op 5 november 2020. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat eiseres vanaf 23 maart 2017 gedurende twee jaar internationale bescherming heeft genoten in Roemenië. Eiseres heeft vervolgens besloten om geen verlenging aan te vragen van de geldigheidsduur van haar Roemeense verblijfsvergunning. Het enkele feit dat die vergunning als gevolg daarvan op 23 maart 2019 is verlopen, is onvoldoende voor de conclusie dat eiseres geen internationale bescherming meer krijgt in Roemenië. Niet wordt gevolgd dat haar hernieuwde aanvraag bij gebrek aan nova niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zoals eiseres met verwijzing naar het AIDA rapport [1] heeft gesteld. In het geval van eiseres is immers al eerder vastgesteld dat zij aanspraak maakt op internationale bescherming. Gesteld, noch gebleken is dat de materiële grond voor de geboden bescherming is komen te vervallen.
2. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiseres vanwege de eerder aan haar geboden bescherming een zodanige band heeft met Roemenië dat in redelijkheid van haar kan worden verlangd dat zij daarheen terugkeert. De zestigjarige leeftijd van eiseres, het feit dat zij alleenstaand is en de Roemeense taal niet spreekt, noch het gegeven dat haar familie en netwerk in Duitsland en Nederland verblijft, maken dat anders.
3. Eiseres heeft verder gesteld dat zij in Roemenië geen kans heeft op werk en betaalbare huisvesting en dat zij slechts beperkte tijd in aanmerking zal komen voor een uitkering. Ook stelt zij dat gezondheidszorg in Roemenië voor haar onvoldoende toegankelijk is. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat statushouders op grond van hoofdstuk VII van de Kwalificatierichtlijn [2] onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van de lidstaat waar zij bescherming genieten onbeperkt toegang hebben tot werk, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en sociale voorzieningen. Het door eiseres genoemde AIDA rapport bevestigt die rechtspositie.
4. Het is vervolgens aan eiseres om de aan haar status verbonden rechten te effectueren. Dat dit in de praktijk soms lastig is, zoals ook blijkt uit het AIDA rapport, laat de eigen verantwoordelijkheid onverlet. Eiseres heeft hiermee echter niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van onoverkomelijke hindernissen voor statushouders. De verklaringen van eiseres over haar eigen ervaringen in Roemenië geven evenmin aanleiding voor die conclusie. Eiseres had immers huisvesting, middelen van bestaan en toegang tot gezondheidszorg. Van belang is verder dat eiseres heeft verklaard dat zij geen actie heeft ondernomen om haar situatie in Roemenië te verbeteren. [3]
5. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat terugkeer naar Roemenië leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest. [5] Het is namelijk niet aannemelijk geworden dat zij in Roemenië buiten haar wil om in een situatie van verregaande materiële deprivatie zal komen te verkeren, waartegenover de Roemeense overheid onverschillig staat.
6. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2020 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Zohrabian, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.AIDA Country Report Romania Update 2019.
2.Richtlijn 2011/95/EU.
3.Gehoor bescherming EU, 7 oktober 2020, p.13.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.