In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser van Nigeriaanse nationaliteit is, maar dat zijn identiteit ongeloofwaardig wordt geacht omdat hij geen documenten heeft overgelegd die zijn identiteit kunnen bevestigen. De staatssecretaris heeft de afwijzing van de asielaanvraag gemotiveerd door te stellen dat de eiser niet in staat is geweest om bewijs te leveren van zijn identiteit en dat zijn verklaringen over de problemen met zijn oom, die moslim is en koning van het dorp Jattu, niet aannemelijk zijn gemaakt.
Tijdens de zitting op 22 oktober 2020 heeft de eiser aangevoerd dat hij geen identiteitsdocumenten kan verkrijgen omdat hij door de autoriteiten in Nigeria wordt gezocht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk in gevaar is en dat hij niet heeft onderbouwd dat hij geen toegang heeft tot identificerende documenten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser vaag en summier is in zijn verklaringen over de brandstichting van de moskee en de gevolgen daarvan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser kennelijk ongegrond is en dat het beroep ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.