ECLI:NL:RBDHA:2020:14469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL20.15781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en medische zorg in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van een asielaanvraag. Eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was volgens de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat er gebreken waren in de Duitse asielprocedure, met name met betrekking tot de medische zorg voor asielzoekers. Hij stelde dat de medische verzorgingsmogelijkheden in Duitsland niet vergelijkbaar waren met die in Nederland, en dat hij in Duitsland het risico liep op verslechtering van zijn gezondheidstoestand.

De rechtbank overwoog dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat Nederland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser slaagde er niet in om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen waren in de Duitse asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat Duitsland garanties had gegeven dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zou worden genomen en dat de medische zorg in Duitsland adequaat was. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij in Duitsland niet de benodigde medische zorg zou ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15781

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.I. Engelsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.15782, plaatsgevonden op 9 september 2020. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef onder d, van de Dublinverordening.
2. Eiser voert in beroep aan dat er gebreken kleven aan de Duitse asielprocedure en in het bijzonder aan de medische zorg voor asielzoekers. De medische verzorgingsmogelijkheden in Duitsland en Nederland zijn niet vergelijkbaar, nu eiser het tegendeel heeft ervaren. Nederland is het meest aangewezen land om zijn aanvraag te behandelen aangezien hij wordt behandeld voor zijn psychische problemen en zijn hoge bloeddruk. In dit kader beroept eiser zich op de arresten Tarakhel tegen Zwitserland [3] en C.K. tegen Slovenië. [4] Nu verweerder geen individuele garanties heeft gevraagd aan Duitsland, stelt eiser dat hij in Duitsland het risico loopt op verslechtering van zijn gezondheidstoestand en behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. [5] Ook voert eiser aan dat klagen bij de autoriteiten geen zin heeft. Bij overdracht zal de aanvraag van eiser ten onrechte worden afgewezen en zal hij worden uitgezet.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Niet in het geschil is dat de autoriteiten van Duitsland in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In zijn algemeenheid geldt verder dat verweerder ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is er niet in geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken.
4. Met het claimakkoord garandeert Duitsland dat een asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland. Duitsland heeft dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden als Nederland en moet daarom in staat worden geacht eventuele medische problemen goed te kunnen behandelen. De klachten, zoals vermeld in de door eiser overgelegde medische informatie, geven geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van mogelijke aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser bij overdracht aan Duitsland. Ook blijkt hier niet uit dat de benodigde medische behandeling niet voor hem beschikbaar is in Duitsland. Niet valt in te zien over welke medische zorg of opvangbehoeften afstemming dient plaats te vinden. Het beroep op de arresten Tarakhel tegen Zwitserland en C.K. tegen Slovenië slaagt niet.
Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en dat Duitsland zich jegens hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. In dit kader geldt eveneens dat indien eiser meent dat Duitsland zijn verplichtingen jegens hem niet naleeft, voor hem de mogelijkheid bestaat om bij de (hogere) autoriteiten aldaar te klagen. Niet gebleken is dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat.
5. Verweerder concludeert in het licht van het voorgaande dan ook terecht dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek, en geen aanleiding heeft hoeven zien om de behandeling daarvan met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Europese Hof voor de Rechten van de Mens,
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 16 februari 2017 (
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.