ECLI:NL:RBDHA:2020:14468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL20.15711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van onvoldoende risico bij terugkeer naar Moldavië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Moldavische nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend op 8 november 2019, waarbij hij stelde dat hij vanwege zijn ernstige verstandelijke beperkingen niet voor zichzelf kan zorgen. Hij voerde aan dat zijn terugkeer naar Moldavië strijdig zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij in een uitzichtloze positie zou verkeren als Roma in Moldavië.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 13 augustus 2020 afgewezen, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig werden geacht, maar er geen andere relevante elementen waren aangevoerd die de aanvraag konden onderbouwen. Tijdens de zitting op 30 september 2020 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij bij uitzetting ernstige schade zou oplopen en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de medische behandelmogelijkheden in Moldavië.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een situatie waarin eiser niet op maatschappelijk en sociaal gebied zou kunnen functioneren. De rechtbank vond dat de enkele omstandigheid dat eiser verstandelijke beperkingen heeft, onvoldoende was om te concluderen dat hij een reëel risico op ernstige schade zou lopen bij terugkeer. Ook werd vastgesteld dat eiser in Moldavië hulp zou kunnen krijgen van de daartoe geëigende instanties.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15711

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 13 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Moldavische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Op 8 november 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend, waaraan ten grondslag is gelegd dat hij ten gevolge van zijn ernstig verstandelijke beperkingen niet voor zichzelf kan zorgen en dat dit in combinatie met de achtergestelde positie als Roma in Moldavië maakt dat terugkeer strijdig is met artikel 3 EVRM. [1] Eiser komt dan in een volstrekt uitzichtloze positie te verkeren.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van de artikelen 31 van de Vw. [2] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Door eiser zijn geen overige relevante elementen aangevoerd. Eiser is
vanwege een beperking niet gehoord.
3. Eiser voert in beroep aan dat er een risico bestaat dat hij bij uitzetting ernstige schade oploopt. Hij behoeft verzorging en begeleiding die hem niet wordt geboden in Moldavië. Voorts had er nader onderzoek verricht moeten worden naar de vraag of de medische behandelmogelijkheden in Moldavië beschikbaar zijn. Het had in de rede gelegen om een BMA-advies uit te laten brengen. Hij heeft een achtergestelde sociaaleconomische positie en ten onrechte is zijn slechte gezondheidssituatie niet in positieve zin meegewogen.
Verwezen wordt naar de dossiers van zijn stiefvader [naam] (NL20.15708) en moeder [naam] (NL20.15709).
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de Roma-gemeenschap in Moldavië geen sprake is van een situatie waarin een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden bestaat, dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. De enkele omstandigheid dat eiser verstandelijke beperkingen heeft, is onvoldoende om anders te oordelen. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn Roma-afkomst of vanwege zijn persoonlijke situatie bij terugkeer naar Moldavië een reëel risico loopt op ernstige schade.
5. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser in Moldavië geen hulp zou kunnen krijgen van de daartoe geëigende instanties dan wel dat de daartoe geëigende instanties eiser niet zouden willen of zouden kunnen helpen. Zo heeft zijn stiefvader verklaard dat eiser in Moldavië medisch onderzocht kan worden tegen een betaling. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij niet naar Moldavië kan reizen of dat Nederland het meest aangewezen land is waar een eventuele behandeling zou moeten plaatsvinden.
6. Gelet hierop heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingenwet 2000.