In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Moldavische nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend op 8 november 2019, waarbij hij stelde dat hij vanwege zijn ernstige verstandelijke beperkingen niet voor zichzelf kan zorgen. Hij voerde aan dat zijn terugkeer naar Moldavië strijdig zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij in een uitzichtloze positie zou verkeren als Roma in Moldavië.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 13 augustus 2020 afgewezen, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig werden geacht, maar er geen andere relevante elementen waren aangevoerd die de aanvraag konden onderbouwen. Tijdens de zitting op 30 september 2020 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij bij uitzetting ernstige schade zou oplopen en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de medische behandelmogelijkheden in Moldavië.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een situatie waarin eiser niet op maatschappelijk en sociaal gebied zou kunnen functioneren. De rechtbank vond dat de enkele omstandigheid dat eiser verstandelijke beperkingen heeft, onvoldoende was om te concluderen dat hij een reëel risico op ernstige schade zou lopen bij terugkeer. Ook werd vastgesteld dat eiser in Moldavië hulp zou kunnen krijgen van de daartoe geëigende instanties.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.