ECLI:NL:RBDHA:2020:14466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL20.15519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland voor behandeling asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die asiel heeft aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen door de staatssecretaris. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat er in Duitsland structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure, wat zou kunnen leiden tot schending van zijn rechten onder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op de Dublinverordening heeft beroepen, aangezien Duitsland een verzoek om terugname heeft aanvaard. De eiser heeft echter betoogd dat de asielprocedure in Duitsland niet adequaat is en dat hij daardoor in een situatie terecht kan komen waarin hij in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten zal worden teruggestuurd naar Mongolië. De rechtbank heeft deze argumenten echter verworpen, omdat de eiser niet heeft aangetoond dat de asielprocedure in Duitsland zodanig gebrekkig is dat hij niet op een eerlijke behandeling kan rekenen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet onterecht heeft aangenomen dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van de eiser. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15519

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.15520, plaatsgevonden op 2 september 2020. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard. Verweerder stelt daarom dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek.
Verweerder heeft geen aanleiding gezien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening om de behandeling van het asielverzoek desondanks aan zich te trekken.
3. Eiser voert in beroep aan dat er in Duitsland sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. De rechtshulp in Duitsland is niet adequaat en de Duitse hoor- en beslismedewerkers zijn niet competent. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het AIDA-rapport van april 2019 [3] , het rapport van Heinrich Böll Stiftung van juni 2019 [4] en het Germany Country Report van februari 2020. [5] Eiser voert verder aan dat Duitsland geen systeem van kosteloze rechtsbijstand kent. Hierdoor zou eiser ook niet kunnen klagen bij de Duitse autoriteiten. Ook is er geen rechtshulp beschikbaar in de aanvraagfase waardoor de advisering van asielzoekers wordt overgelaten aan de medewerkers van het BAMF, welke niet onafhankelijk en voldoende zijn opgeleid. Eiser zou door al deze tekortkomingen in een situatie terechtkomen dat hij strijd met artikel 4 van het Handvest [6] en het réfoulementverbod zal worden teruggestuurd naar Mongolië.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn
geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd.
5. Met het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten gegarandeerd dat zij eisers
asielverzoek inhoudelijk zullen behandelen. Dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch
worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand betekent niet zonder meer dat de Duitse
asielprocedure op dit punt in strijd is met de Procedurerichtlijn. [7] Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op
kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg
als in beroepsprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten
expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te
bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde
autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn.
6. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand is of zal worden
onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland. Dat klagen hierover bij
de Duitse autoriteiten bij voorbaat zinloos is, omdat aan eiser geen kosteloze rechtsbijstand
wordt verstrekt, volgt de rechtbank niet.
7. Ook de door eiser overgelegde rapporten geven geen aanleiding om tot het oordeel
te komen dat verweerder niet langer uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Uit de rapporten volgt immers niet dat asielzoekers in Duitsland niet objectief worden
geadviseerd en voorgelicht over de asielprocedure. Dat asielzoekers in Duitsland niet door
onafhankelijke deskundigen, maar door medewerkers van de Duitse IND over de
asielprocedure worden geadviseerd, betekent niet dat daarom de voorlichting niet juist is.
Bovendien duiden de verschillen in toewijzingspercentages niet per definitie op gebrekkige
besluitvorming. Uit de rapporten volgt dat de Duitse rechters kritisch kijken naar de besluitvorming en daar consequenties aan verbinden. Hieruit volgt dus niet dat sprake is van
aan het systeem gerelateerde tekortkomingen die ertoe leiden dat eiser in Duitsland een reëel
risico loopt op een verboden behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Asylum Information Database.
4.Ein funktionierendes Asylverfahrenssystem, schafft Vertrauen, juni 2019.
5.German Country Report: Reception Policies, Practices and Responses, februari 2020.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Richtlijn (EU) nr. 2013/32.