ECLI:NL:RBDHA:2020:14412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
NL20.8488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Eritrese vrouw op basis van ongeloofwaardige verklaringen over arrestatie echtgenoot en illegale uitreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Eritrese vrouw. De eiseres, die ook een verblijfsvergunning voor haar minderjarige zoon aanvroeg, had haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank moest beoordelen of deze afwijzing terecht was.

Eiseres stelde dat haar echtgenoot in september 2017 door soldaten was opgepakt en dat haar voedselpasje was ingenomen, wat haar in een kwetsbare positie bracht. Ze beweerde dat ze Eritrea op illegale wijze had verlaten op 14 oktober 2017 en dat ze medische hulp zocht voor haar zoon, die in Eritrea niet beschikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiseres over de arrestatie van haar echtgenoot en de illegale uitreis ongeloofwaardig waren. De rechtbank vond dat verweerder niet ten onrechte had geoordeeld dat de gestelde omstandigheden niet aannemelijk waren.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op basis van de medische situatie van haar zoon, omdat zij niet had aangetoond dat er een reëel risico bestond op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Eritrea. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd bekendgemaakt op 8 oktober 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.8488
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer 1] , eiseres mede ten behoeve van haar minderjarige zoon:
[naam minderjarige], V-nummer [V-nummer 2] (gemachtigde: mr. A. Spel),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J. Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielrelaas

1. Eiseres heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1978. Eiseres legt aan haar asielaanvraag ten grondslag dat soldaten in september 2017 naar haar woning zijn gekomen en dat zij daar haar echtgenoot hebben opgepakt en meegenomen. Een dag later is de voedselkaart van eiseres ingenomen. Zonder deze voedselkaart kan eiseres niets te eten krijgen, kunnen de kinderen niet naar school en kan zij geen hulp van de regering krijgen. Eiseres was bang om ook zelf te worden opgepakt. Zij stelt dat zij Eritrea op 14 oktober 2017 op illegale wijze heeft verlaten. Verder verklaart zij dat zij op zoek is naar medische hulp voor haar zoon [naam minderjarige] ( [voornaam van minderjarige] ) en dat zij dit in Eritrea niet kan krijgen.
Besluitvorming
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Vrijstelling militaire dienst;
Arrestatie echtgenoot en inname voedselpasje;
Illegale uitreis Eritrea;
Medische situatie [voornaam van minderjarige]
3. Verweerder vindt de elementen onder 1, 2 en 5 geloofwaardig. Verweerder vindt de elementen onder 3 en 4 niet geloofwaardig.

Beroepsgronden

4. Eiseres betwist de standpunten van verweerder over de geloofwaardigheid van de elementen onder 3 en 4. Verder voert eiseres aan dat de terugkeer van haar zoon naar Eritrea in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest.
5. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de zoon van eiseres aanwezig was tijdens het nader gehoor en dat dit invloed kan hebben gehad op de concentratie van eiseres. Ter zitting heeft eiseres deze beroepsgrond toegelicht in die zin dat zij niet stelt dat de wijze waarop het gehoor heeft plaatsgevonden onzorgvuldig is geweest. Eiseres vindt echter dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar asielrelaas onvoldoende rekening heeft gehouden met de concentratieproblemen die zij tijdens het gehoor heeft ondervonden. Eiseres vindt dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar asielrelaas niet geloofwaardig is.

De vragen die de rechtbank moet beantwoorden

6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de elementen onder 3 en 4 niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarnaast moet de rechtbank beoordelen of eiseres vanwege het element onder 5 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

Over de gestelde arrestatie van de echtgenoot, de inname van het voedselpasje en de gestelde illegale uitreis uit Eritrea

7. Verweerder heeft mogen aanvoeren dat het niet aannemelijk is dat de echtgenoot van eiseres (een deel van de tijd) ondergedoken is geweest in hun eigen huis. Het lag namelijk in de rede dat de soldaten hem juist daar zouden zoeken. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde arrestatie van de echtgenoot van eiseres niet geloofwaardig is. Hieruit vloeit voort dat verweerder ook de verklaring van eiseres dat haar voedselpasje is ingenomen in verband met deze arrestatie, niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde illegale uitreis uit Eritrea niet geloofwaardig is. Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat de Italiaanse autoriteiten aan haar een Schengenvisum
hebben verstrekt en dat deze autoriteiten het paspoort van eiseres bij inreis in het Schengengebied hebben gecontroleerd. Op basis hiervan heeft verweerder ervan mogen uitgaan dat eiseres aan de hand van een authentiek paspoort Eritrea is uitgereisd. De stelling dat zij dit paspoort door middel van omkoping zou hebben verkregen, laat onverlet dat het om een authentiek paspoort ging. Verweerder heeft eiseres ook niet hoeven volgen in haar verklaring dat zij slechts door middel van omkoping heeft kunnen uitreizen. Eiseres heeft in vrij algemene zin verklaard wat haar reisagent op de luchthaven met het douanepersoneel gedaan zou hebben. Deze verklaringen geven geen concrete onderbouwing voor haar veronderstelling dat sprake zou zijn geweest van omkoping.
10. Gelet op wat onder 7 en 8 is overwogen, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de echtgenoot van eiseres is opgepakt, dat haar voedselpasje is ingenomen en dat zij op illegale wijze Eritrea heeft verlaten. Al op basis hiervan kan het bestreden besluit worden gedragen. De argumenten die verweerder in het verweerschrift naar voren heeft gebracht, behoeven daarom geen bespreking meer.

Over de medische situatie van [voornaam van minderjarige]

11. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet in verband met de medische situatie van haar zoon [voornaam van minderjarige] in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar zoontje bij terugkeer naar Eritrea vanwege zijn medische situatie een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
08 oktober 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.