ECLI:NL:RBDHA:2020:14412
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Eritrese vrouw op basis van ongeloofwaardige verklaringen over arrestatie echtgenoot en illegale uitreis
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Eritrese vrouw. De eiseres, die ook een verblijfsvergunning voor haar minderjarige zoon aanvroeg, had haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank moest beoordelen of deze afwijzing terecht was.
Eiseres stelde dat haar echtgenoot in september 2017 door soldaten was opgepakt en dat haar voedselpasje was ingenomen, wat haar in een kwetsbare positie bracht. Ze beweerde dat ze Eritrea op illegale wijze had verlaten op 14 oktober 2017 en dat ze medische hulp zocht voor haar zoon, die in Eritrea niet beschikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiseres over de arrestatie van haar echtgenoot en de illegale uitreis ongeloofwaardig waren. De rechtbank vond dat verweerder niet ten onrechte had geoordeeld dat de gestelde omstandigheden niet aannemelijk waren.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op basis van de medische situatie van haar zoon, omdat zij niet had aangetoond dat er een reëel risico bestond op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Eritrea. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd bekendgemaakt op 8 oktober 2020.