ECLI:NL:RBDHA:2020:14405
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verblijf bij minderjarige dochter en procesbelang in vreemdelingenrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Indiase eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument om bij haar dochter te kunnen verblijven, nadat haar verblijfsvergunning regulier was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het verblijfsdocument, omdat zij geen daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor haar dochter verrichtte. Eiseres had weliswaar een mondelinge toezegging van de Raad voor de Kinderbescherming dat haar dochter weer bij haar zou komen wonen, maar deze toezegging was niet onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat het procesbelang van eiseres niet was komen te vervallen, omdat zij nog steeds aanspraak maakte op vergoeding van proceskosten in bezwaar. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en het bestreden besluit van de Staatssecretaris bleef in stand. De rechtbank benadrukte dat eiseres niet had aangetoond dat haar dochter afhankelijk was van haar zorg en opvoeding, en dat de eerdere vaststelling van onrechtmatig verblijf van eiseres was komen te vervallen door de afgifte van het verblijfsdocument.