ECLI:NL:RBDHA:2020:14388
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Zwaar inreisverbod opgelegd aan Albanese eiser wegens ernstige bedreiging voor de openbare orde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1990, had een terugkeerbesluit ontvangen van de Staatssecretaris, waarin hem werd meegedeeld dat hij de Europese Unie onmiddellijk diende te verlaten. Tevens was er een inreisverbod van tien jaar opgelegd, omdat de eiser, gezien zijn persoonlijke gedrag, een actuele en ernstige bedreiging vormde voor de Nederlandse samenleving. Dit besluit volgde op een veroordeling van de eiser door de Meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam voor het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en het onbevoegd voorhanden hebben van een alarmpistool en munitie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het standpunt van de Staatssecretaris dat hij een bedreiging voor de openbare orde vormt. Het beroep richtte zich op de vraag of het inreisverbod in strijd was met artikel 8 van het EVRM, waarbij de eiser stelde dat hij nauwe familiebanden had in Nederland en andere Europese landen. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris het algemeen belang van de openbare orde zwaarder kon laten wegen dan het persoonlijke belang van de eiser bij toegang tot Nederland. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet voldoende waren om het inreisverbod in strijd te achten met het EVRM.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.