ECLI:NL:RBDHA:2020:14388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
AWB 19/8876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaar inreisverbod opgelegd aan Albanese eiser wegens ernstige bedreiging voor de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1990, had een terugkeerbesluit ontvangen van de Staatssecretaris, waarin hem werd meegedeeld dat hij de Europese Unie onmiddellijk diende te verlaten. Tevens was er een inreisverbod van tien jaar opgelegd, omdat de eiser, gezien zijn persoonlijke gedrag, een actuele en ernstige bedreiging vormde voor de Nederlandse samenleving. Dit besluit volgde op een veroordeling van de eiser door de Meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam voor het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en het onbevoegd voorhanden hebben van een alarmpistool en munitie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het standpunt van de Staatssecretaris dat hij een bedreiging voor de openbare orde vormt. Het beroep richtte zich op de vraag of het inreisverbod in strijd was met artikel 8 van het EVRM, waarbij de eiser stelde dat hij nauwe familiebanden had in Nederland en andere Europese landen. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris het algemeen belang van de openbare orde zwaarder kon laten wegen dan het persoonlijke belang van de eiser bij toegang tot Nederland. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet voldoende waren om het inreisverbod in strijd te achten met het EVRM.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8876

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1990, van Albanese nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Jonk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie (EU) onmiddellijk dient te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een inreisverbod aan eiser opgelegd voor een periode van tien jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Albanese nationaliteit.
2. Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd omdat eiser gelet op zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving. Eiser heeft zich op 20 september 2018 te Amsterdam schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf, namelijk het opzettelijk aanwezig hebben van 57,52 kilogram cocaïne en het onbevoegd voorhanden hebben van een alarmpistool en munitie. Eiser is hiervoor op 28 maart 2019 bij vonnis van de Meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. Verweerder heeft aan eiser op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tevens een inreisverbod opgelegd. Het inreisverbod is een zwaar inreisverbod, omdat eiser een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c, van de Vw is van toepassing. Het inreisverbod is op grond van artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) opgelegd voor de duur van tien jaar. Er is volgens verweerder geen reden om die duur te verkorten, omdat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd in de zin van paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiser is op 14 maart 2020 teruggekeerd naar zijn land van herkomst.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen verweerders standpunt dat eiser gelet op zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving. Het beroep richt zich op de vraag of het opgelegde inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe stelt eiser dat hij in Nederland en andere Europese landen familieleden heeft waarmee hij nauwe banden onderhoudt. Eiser heeft een afhankelijkheidsrelatie met zijn ouders die het voornemen hebben om op korte termijn naar België te verhuizen. Door de strafonderbrekingsregeling onder artikel 40a van de Regeling tijdig verlaten van de inrichting (de Regeling) zal eiser ook niet meer terugkeren naar Nederland.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het algemeen belang van de Nederlandse Staat bij bescherming van de openbare orde zwaarder kunnen laten wegen dan het persoonlijk belang van eiser bij toegang tot en verblijf in Nederland en andere landen van de Europese Unie. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser inbreuk heeft gemaakt op de Nederlandse openbare orde en hij een gevaar vormt voor de openbare orde. De gevolgen die hieruit voortvloeien (waaronder het inreisverbod) komen voor rekening en risico van eiser. De door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden maken niet dat het opgelegde inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Terecht heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser meerderjarig is en dat niet is gebleken dat er sprake is van ‘more than normal emotional ties’ tussen hem en zijn ouders en/of tussen hem en zijn zus in België. De enkele stelling dat eiser financieel afhankelijk van zijn ouders zou zijn, hetgeen overigens niet is onderbouwd en niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, is daarvoor onvoldoende. Met betrekking tot eisers beroep op artikel 40a van de Regeling heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er onderscheid is tussen het strafrechtelijke traject, waarbinnen toepassing is gegeven aan de Regeling en het vreemdelingrechtelijke traject waarbinnen aan eiser een zwaar inreisverbod is opgelegd.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 september 2020 door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van drs. S.S. Mazaheri, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.