Overwegingen
1. Eiser is van 23 maart 2000 tot 23 juni 2009 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken en hem ongewenst verklaard, omdat hij een gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser was op 10 november 2004 in Frankrijk onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaren wegens het invoeren van verdovende middelen (cocaïne) op of omstreeks 24 november 2001. Daarnaast was eiser in Nederland op 29 april 2003 onherroepelijk veroordeeld tot 40 uren werkstraf, te vervangen door 20 dagen hechtenis, voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gepleegd op 13 september 2002. In 2011 is eiser door Frankrijk naar Marokko uitgezet waar hij sindsdien verblijft. Bij besluit van 9 januari 2019 heeft verweerder eisers verzoek van 20 november 2018 tot opheffing van de ongewenstverklaring ingewilligd en de ongewenstverklaring beëindigd. Vervolgens heeft de echtgenote van eiser, [A] (referente), op 21 februari 2019 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een TEV-procedure gestart tot het verlenen van een mvv aan eiser met gezinshereniging als doel.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) nu eiser niet in het bezit is van een geldige mvv. Volgens verweerder komt eiser niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste krachtens artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat zijn uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Volgens verweerder is de afwijzing niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Weliswaar is er sprake van inmenging, maar vanwege de bij herhaling door eiser gepleegde misdrijven valt de belangenafweging in het nadeel van eiser. Volgens verweerder kan het gezinsleven worden voorgezet op de wijze waarop het thans wordt uitgevoerd (via sociale media en vakanties naar Marokko) en is er geen objectieve belemmering het gezinsleven tussen eiser, referente en hun drie kinderen in Marokko uit te oefenen. Eisers beroep op het arrest Chavez-Vilchezfaalt volgens verweerder omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van zijn drie kinderen verricht.
3. Daarnaast heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, omdat referente niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Referente ontvangt een bijstandsuitkering en is door de gemeente [.] van 18 september 2019 tot 18 september 2020 ontheven van de arbeids- en sollicitatieplicht. Daarmee heeft zij echter niet aangetoond dat zij blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen en wordt zij niet vrijgesteld van het middelenvereiste.
4. Verder heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, in samenhang met artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder 3, van het Vb. Volgens verweerder vormt eiser door de gepleegde misdrijven in 2001 en 2002 een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid.
5. De rechtbank stelt vast - en dit is door eiser ter zitting niet betwist - dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de afwijzing van zijn aanvraag vanwege het niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw is een aparte afwijzingsgrond en nu eiser hiertegen geen gronden heeft gericht staat de afwijzing op deze grond daarmee vast en is het beroep reeds hierom ongegrond.
6. Nu de afwijzing van eisers aanvraag op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw vast staat, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de afwijzing op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, in samenhang met artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb. Evenmin komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vraag of verweerder eisers aanvraag heeft mogen afwijzen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van Vw, in samenhang met artikel 3.77, vierde lid, van het Vb ondanks het feit dat de strafbare feiten geruime tijd geleden zijn gepleegd. Ook aan eisers beroep op Chavez-Vilchez komt de rechtbank niet toe. Om deze reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding om eisers verzoek ter zitting om dit beroep aan te houden en samen te behandelen met het beroep gericht tegen een ander besluit op bezwaar van 18 juni 2020 te honoreren.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.