ECLI:NL:RBDHA:2020:14386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/2297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijf familielid op basis van middelenvereiste en openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Marokkaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om als familielid bij zijn echtgenote in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van verschillende gronden, waaronder het ontbreken van een geldige mvv en het niet voldoen aan het middelenvereiste. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, ondanks de inmenging in het gezinsleven van eiser. De rechtbank stelde vast dat eiser geen beroepsgronden had aangevoerd tegen de afwijzing op basis van het middelenvereiste, waardoor deze afwijzing vaststond. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1972, van Marokkaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 21 februari 2019 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ” in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiser zijn daarnaast zijn echtgenote [A] en hun zoon [B] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van 23 maart 2000 tot 23 juni 2009 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken en hem ongewenst verklaard, omdat hij een gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser was op 10 november 2004 in Frankrijk onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaren wegens het invoeren van verdovende middelen (cocaïne) op of omstreeks 24 november 2001. Daarnaast was eiser in Nederland op 29 april 2003 onherroepelijk veroordeeld tot 40 uren werkstraf, te vervangen door 20 dagen hechtenis, voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gepleegd op 13 september 2002. In 2011 is eiser door Frankrijk naar Marokko uitgezet waar hij sindsdien verblijft. Bij besluit van 9 januari 2019 heeft verweerder eisers verzoek van 20 november 2018 tot opheffing van de ongewenstverklaring ingewilligd en de ongewenstverklaring beëindigd. Vervolgens heeft de echtgenote van eiser, [A] (referente), op 21 februari 2019 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een TEV-procedure gestart tot het verlenen van een mvv aan eiser met gezinshereniging als doel.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) nu eiser niet in het bezit is van een geldige mvv. Volgens verweerder komt eiser niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste krachtens artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat zijn uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Volgens verweerder is de afwijzing niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Weliswaar is er sprake van inmenging, maar vanwege de bij herhaling door eiser gepleegde misdrijven valt de belangenafweging in het nadeel van eiser. Volgens verweerder kan het gezinsleven worden voorgezet op de wijze waarop het thans wordt uitgevoerd (via sociale media en vakanties naar Marokko) en is er geen objectieve belemmering het gezinsleven tussen eiser, referente en hun drie kinderen in Marokko uit te oefenen. Eisers beroep op het arrest Chavez-Vilchez [1] faalt volgens verweerder omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van zijn drie kinderen verricht. [2]
3. Daarnaast heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, omdat referente niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Referente ontvangt een bijstandsuitkering en is door de gemeente [.] van 18 september 2019 tot 18 september 2020 ontheven van de arbeids- en sollicitatieplicht. Daarmee heeft zij echter niet aangetoond dat zij blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen en wordt zij niet vrijgesteld van het middelenvereiste.
4. Verder heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, in samenhang met artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder 3, van het Vb. Volgens verweerder vormt eiser door de gepleegde misdrijven in 2001 en 2002 een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid.
5. De rechtbank stelt vast - en dit is door eiser ter zitting niet betwist - dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de afwijzing van zijn aanvraag vanwege het niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw is een aparte afwijzingsgrond en nu eiser hiertegen geen gronden heeft gericht staat de afwijzing op deze grond daarmee vast en is het beroep reeds hierom ongegrond.
6. Nu de afwijzing van eisers aanvraag op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw vast staat, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de afwijzing op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, in samenhang met artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb. Evenmin komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vraag of verweerder eisers aanvraag heeft mogen afwijzen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van Vw, in samenhang met artikel 3.77, vierde lid, van het Vb ondanks het feit dat de strafbare feiten geruime tijd geleden zijn gepleegd. Ook aan eisers beroep op Chavez-Vilchez komt de rechtbank niet toe. Om deze reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding om eisers verzoek ter zitting om dit beroep aan te houden en samen te behandelen met het beroep gericht tegen een ander besluit op bezwaar van 18 juni 2020 te honoreren.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 september 2020 door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van drs. S.S. Mazaheri, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354).
2.verweerder baseert zich in dit verband op het beleid als neergelegd in paragraaf B10/2.2, aanhef en onder c, van de Vreemdelingencirculaire 2000.