In deze zaak heeft de Stichting Human Concern (HC), een GGZ-instelling, een kort geding aangespannen tegen de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid U.A. (ZZ) om betaling van onbetaalde zorgdeclaraties. HC vordert dat ZZ wordt geboden om alle openstaande declaraties binnen vijf werkdagen na dagtekening van het vonnis betaalbaar te stellen, en dat ZZ wordt verboden om toekomstige declaraties af te wijzen op basis van bepaalde voorwaarden. ZZ heeft geweigerd om een groot aantal ingediende facturen te betalen, met als argument dat er geen contractuele afspraken zijn en dat de geleverde zorg niet voldoet aan de eisen van de polisvoorwaarden.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er terughoudendheid moet worden betracht bij het toewijzen van de vorderingen in kort geding. Het is vereist dat met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten is dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden voorspeld dat de bodemrechter in het voordeel van HC zal oordelen, gezien de verschillende visies van partijen over de relevante feiten en de juridische grondslagen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van HC afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een bodemprocedure voor de beslechting van dit soort geschillen, vooral gezien de complexiteit van de zaak en de betrokken juridische en feitelijke vragen.