Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Aan eiser is eerder een GVVA afgegeven, geldig 23 juni 2016 tot 23 juni 2017 om te kunnen werken bij zijn werkgever, [naam restaurant] (verder te noemen: referent). De aanvraag om verlenging van die GVVA is door verweerder afgewezen, wat bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 21 september 2019is bevestigd. Eiser heeft op 27 november 2018, door verweerder ontvangen op 3 december 2018, de aanvraag ingediend die heeft geleid tot het bestreden besluit.
2. Referent heeft bij de aanvraag verklaard dat is voldaan aan de voorwaarde dat met een niet-vergunningplichtige werknemer een duurzaam dienstverband is aangegaan op ten minste niveau 2 (basiskok eenvoudige gerechten). Die voorwaarde staat in de Regeling Aziatische horeca (Regeling).
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven. Referent voldoet blijkens de adviezen van het UWV van 15 januari 2019 en 26 juni 2019 immers niet aan de voorwaarden die worden gesteld in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de Regeling.
4. Verweerder heeft aan zijn besluitvorming twee adviezen van het UWV ten grondslag gelegd, te weten van 15 januari 2019 en 26 juni 2019. Beide adviezen zijn negatief, omdat referent niet voldoet aan twee voorwaarden van de Regeling. Namelijk de voorwaarden dat:
a. met een niet-vergunningplichtige werknemer uit Nederland, EER of Zwitserland een dienstverband voor een parttime contract (ten minste 16 uur) voor de duur van ten minste een jaar is aangegaan voor een keukenfunctie op ten minste niveau 2;
b. een niet-vergunningplichtige medewerker die al in dienst is op een keukenfunctie een nieuwe keukenfunctie op tenminste één niveau hoger is aangeboden voor de duur van ten minste een jaar.
5. Eiser heeft aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst van werknemer [A] niet eerder door referent is ingebracht ten behoeve van een andere aanvraag. Daarnaast is de nieuwe functie van [A] een hogere keukenfunctie en is het een promotie naar een hogere functie, wat op niveau 2 te categoriseren valt. Ditzelfde geldt voor de arbeidsovereenkomst van werknemer [B] van 1 juli 2019.
6. In geschil is of is voldaan aan één van de voorwaarden van de Regeling. Gelet op de beroepsgronden is slechts in geschil of referent met de arbeidsovereenkomsten van de medewerkers [A] en [B] heeft voldaan aan de voorwaarden die in rechtsoverweging 4 zijn genoemd.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat referent niet voldaan heeft aan één van de voorwaarden van de Regeling en daarom de gevraagde GVVA heeft kunnen weigeren. De rechtbank legt dat hierna uit.
8. De adviezen van het UWV hebben te gelden als deskundigenadviezen. Verweerder heeft de adviezen van het UWV aan de besluitvorming ten grondslag kunnen leggen. Er bestaat geen concrete twijfel aan de juistheid en/of volledigheid van de adviezen van het UWV. Er staat wel een feitelijke onjuistheid in, namelijk dat de arbeidsovereenkomst van [A] al eerder was gebruikt voor een aanvraag voor een GVVA. Die onjuistheid doet echter geen afbreuk aan de juistheid en volledigheid van de adviezen, omdat het niet de adviezen over de andere voorwaarden van de Regeling raakt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gebaseerd op de UWV-adviezen, terecht op het standpunt gesteld dat referent met betrekking tot [A] niet aan de voorwaarden van de Regeling voldoet. [A] is door referent aangesteld als trainee-kok voor 38 uur per week. Blijkens het Convenant Aziatische Horecais niveau 2 de functie van basiskok eenvoudige gerechten. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is aangetoond dat de functie van trainee-kok een functie is op niveau 2. Daarnaast blijkt uit de stukken dat [A] voordat hij trainee-kok werd in de bediening heeft gewerkt. Hierbij is dus geen sprake van promotie van een keukenfunctie naar een hogere keukenfunctie. Met het overleggen van de stukken over [A] heeft referent dus niet aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden van de Regeling.
10. Over [B] zijn door eiser in beroep nadere stukken overgelegd. Hieruit blijkt dat [B] in augustus 2015 als bediening/hulp bij referent is gaan werken voor 10 uur in de week. Uit de loonstrook van juni 2019 blijkt dat hij in die maand werd betaald als medewerker restaurant. Op de loonstrook van juli 2019 staat dat hij als hulpkok is betaald. Ook voor [B] geldt dus dat hij geen promotie heeft gemaakt in een keukenfunctie, aangezien hij eerst medewerker restaurant was. Daarnaast is de vraag welke functie [B] sinds juli 2019 heeft. In zijn arbeidsovereenkomst van 1 juli 2019 staat dat [B] per 1 juli 2019 als trainee-kok is aangenomen, terwijl op de loonstrook over diezelfde maand staat dat [B] hulpkok is. Hulpkok is blijkens het Convenant Aziatische Horeca een functie op niveau 1. Niet is aangetoond dat [B] een functie op niveau 2 bekleedt. Ook met de overgelegde stukken over [B] heeft referent dus niet aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. De overgelegde stukken over werknemer [B] werpen dan ook geen ander licht op het bestreden besluit.
11. Eiser heeft verder aangevoerd dat er een groot tekort is aan gekwalificeerd personeel en dat referent al geruime tijd bezig is om geschikt personeel te vinden. Dit is een structureel probleem geweest en reden om het GVVA voor Aziatische horeca in het leven te roepen. Referent is al jaren bezig om te voldoen aan de verplichtingen. Als de GVVA niet wordt afgegeven zal dit leiden tot grote financiële consequenties voor referent die een goede reputatie en financiële positie heeft. Dit had in het bestreden besluit moeten worden betrokken.
12. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit de belangen van eiser die in bezwaar zijn aangevoerd heeft afgewogen. Deze belangenafweging is voldoende geweest. Met wat eiser eerst in beroep heeft aangevoerd heeft verweerder in de besluitvorming geen rekening kunnen houden. Daarnaast zijn de door eiser in beroep ingenomen stellingen niet nader geconcretiseerd en/of onderbouwd. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
13. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat hij en referent ten onrechte niet zijn gehoord.
14. De rechtbank overweegt hierover dat het uitgangspunt is dat de bezwaarmaker in bezwaar moet worden gehoord. Hierop bestaan uitzonderingen, genoemd in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Zo kan verweerder bij een kennelijk ongegrond bezwaar afzien van het horen. Daarvan is sprake als - aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met wat eerder door de bezwaarmaker is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit - naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor. Een hoorzitting is niet bedoeld voor een bezwaarmaker om een nadere toelichting te geven op het ingediende bezwaarschrift. Als eiser of referent meer duidelijkheid over de promoties had willen geven, dan hadden zij dat in hun bezwaarschrift moeten doen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
15. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
16. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.