Overwegingen
1. Eiseres heeft op 5 december 2019 aangifte gedaan van mensenhandel. Verweerder heeft de kennisgeving van de aangifte conform zijn beleid aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘humanitair tijdelijk’. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 10 december 2019 besloten in de zaak van eiseres geen vervolging in te stellen, omdat Nederland geen rechtsmacht heeft voor de feiten die eiseres in haar aangifte heeft genoemd. Ook is er een gebrek aan opsporingsindicaties. Daarom acht het OM de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet langer noodzakelijk.
2. Verweerder heeft de aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) afgewezen, omdat het OM heeft verklaard dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.
3. Eiseres erkent in beroep dat zij strikt genomen niet voldoet aan de voorwaarden van paragraaf B8/3 van de Vc, gelet op de verklaring van het OM van 10 december 2019 dat haar aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is. Zij acht haar aanwezigheid echter wel noodzakelijk in het kader van de opsporing en vervolging van mensenhandel, omdat haar aanwezigheid in Nederland van belang kan zijn voor andere mensenhandelzaken. Eiseres is van mening dat verweerder dit onvoldoende heeft meegewogen bij de beoordeling van haar aanvraag. Volgens eiseres had verweerder verder moeten afwijken van het beleid dat in de Vc is neergelegd op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Door de aanvraag te weigeren, heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het beschermingsdoel dat de verblijfsvergunning regulier met als doel ‘humanitair tijdelijk’ dient. Dat de bescherming van slachtoffers van mensenhandel een rol speelt bij de verlening van de vergunning blijkt volgens eiseres onder meer uit een artikel “Staatssecretaris, bescherm slachtoffers van mensenhandel” van L. Esser van 30 juli 2019 uit de krant Trouw. Verder is van belang dat het bestreden besluit tot gevolg heeft dat eiseres zal moeten terugkeren naar Italië. Dat kan om verschillende redenen niet plaatsvinden. Zo vreest eiseres nog steeds voor de mensenhandelaar in Italië. Ook kan verweerder gelet op recente informatie ten aanzien van Italië niet meer uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres wijst op het verslag van de ‘The Special Rapporteur on contemporary forms of slavery’ van 25 juli 2019, waaruit blijkt dat klagen of het doen van aangifte geen nut zal hebben. Uit de rapportage ‘Reception Conditions in Italy’ van de Swiss Refugee Council van januari 2020 blijkt dat aangifte doen van mensenhandel in Italië en het verkrijgen van adequate hulp niet mogelijk is. Dit toont dat Italië in dat opzicht niet meer aan de internationale verplichtingen voldoet.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen griffierecht hoeft te betalen. Uit het door eiseres overgelegde formulier volgt dat zij geen inkomen en vermogen heeft. Eiseres voldoet daarmee aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag voor de verblijfsvergunning heeft geweigerd en zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6. Een verblijfsvergunning op grond van een aangifte mensenhandel heeft als doel om een slachtoffer van mensenhandel de mogelijkheid te geven om mee te werken aan een strafrechtelijk onderzoek. Dat volgt ook uit artikel 8 van de Mensenhandelrichtlijn. Het doel is niet om een slachtoffer van mensenhandel zonder meer verblijf te verlenen. Daarom is de beslissing van het OM over het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en de noodzaak van het verblijf van eiseres in Nederland van doorslaggevend belang.
7. De vereisten van de gevraagde vergunning staan in artikel 3.48 van het Vb en in paragraaf B8/3 van de Vc. Het is niet in geschil dat eiseres strikt genomen niet aan deze voorwaarden voldoet. Een van de voorwaarden is namelijk dat er een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek loopt. Uit de beslissing van het OM van 10 december 2019 blijkt dat er geen strafrechtelijke vervolging is ingesteld en dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland in dat kader niet langer nodig is. Voor zover eiseres van mening is dat verweerder een eigen afweging kan maken over de noodzakelijkheid van de aanwezigheid van eiseres in Nederland, overweegt de rechtbank dat dit standpunt onjuist is. De afweging over de noodzaak van de aanwezigheid van eiseres ligt volgens artikel 3.48, eerste lid, onder c, van het Vb bij Onze Minister, dat is de minister van Justitie en Veiligheid, en niet bij verweerder.
8. Eiseres heeft nog gewezen op een artikel uit de krant Trouw. De opvatting die in dat artikel is verwoord komt erop neer dat verweerder op een andere wijze zou moeten omgaan met aangevers van mensenhandel, zoals eiseres. Die opvatting brengt echter niet mee dat de rechtbank voorbij zou moeten gaan aan artikel 3.48 van het Vb.
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb van het beleid had moeten afwijken. Artikel 3.48 van het Vb is namelijk een algemeen verbindend voorschrift en daarvan kan verweerder niet op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijken. Het beleid dat in paragraaf B8/3 van de Vc staat is een herhaling van artikel 3.48 van het Vb. Artikel 3.48 van het Vb staat daarom in de weg aan het afwijken van het beleid op het punt van de noodzaak van de aanwezigheid van eiseres in Nederland.
10. Wat eiseres verder naar voren heeft gebracht, kan niet afdoen aan verweerders besluit. De overdracht van eiseres naar Italië, de vraag of ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de vraag of eiseres in Italië aangifte kan doen van mensenhandel, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Het bestreden besluit bepaalt immers de grenzen van deze zaak en bevat geen besluit over de overdracht van eiseres. De rechtbank kan over die punten dan ook geen oordeel geven.
11. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Verweerder hoeft daarom geen proceskosten te betalen.
12. Omdat het beroep ongegrond is verklaard, is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen.