ECLI:NL:RBDHA:2020:14324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
NL20.14433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ethiopische eiser en de beoordeling van geloofwaardigheid door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ethiopische eiser. De eiser, geboren in 1982, heeft eerder aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, waarvan de eerste aanvraag in juni 2015 werd afgewezen en de tweede in maart 2019 buiten behandeling werd gesteld. De huidige aanvraag, ingediend op 5 april 2019, werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 juli 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 augustus 2020 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn asielrelaas toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de geloofwaardigheid van verschillende elementen in het asielrelaas heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de eiser niet geloofwaardig is in zijn politieke activiteiten en de risico's die hij loopt bij terugkeer naar Ethiopië. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en heeft het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van €1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter M. Ramsaroep, in aanwezigheid van griffier E. Kersten, en is bekendgemaakt op 27 augustus 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14433
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G. van Reemst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy Kovacs).

Inleiding en procesverloop

1.1
Eiser is geboren op [1982] en heeft de Ethiopische nationaliteit.
1.2
Eiser heeft eerder aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluit van12 juni 2015 de eerste aanvraag afgewezen en bij besluit van 19 maart 2019 de tweede aanvraag buiten behandeling gesteld. Deze besluiten staan inmiddels in rechte vast.
1.3
Eiser heeft op 5 april 2019 zijn derde en onderhavige asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 16 juli 2020 (het bestreden besluit) in de verlengde asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.4
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het door eiser ingediende verzoek, geregistreerd onder het zaaknummer NL20.14434, plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de bron- en doeltalen Nederlands en Amhaars is verschenen N. Fictoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • gestelde politieke activiteiten voor de partij [politieke partij 1] ;
  • gestelde politieke activiteiten voor de partij [politieke partij 2] .
4.1.
Verweerder heeft het element onder (1) geloofwaardig geacht.
Verweerder heeft het element onder (2) gedeeltelijk geloofwaardig geacht. Verweerder acht wel geloofwaardig dat eiser heeft deelgenomen aan demonstraties, dat hij heeft geprobeerd om leden te werven, dat hij heeft vergaderd, dat hij heeft deelgenomen aan het executief comité en dat hij geholpen heeft bij het opzetten van [bedrijf] . Verweerder acht het echter niet aannemelijk dat eiser wegens het verrichten van deze werkzaamheden in de negatieve belangstelling van de Ethiopische autoriteiten staat. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser lid zou zijn van de city council of celleider zou zijn geweest.
Verweerder heeft het element onder (3) niet geloofwaardig geacht.
4.2.
Op pagina 7 van het bestreden besluit staat onder meer het volgende:
“In de aanvullende zienswijze heeft betrokkene nog een aantal rapporten overgelegd die specifiek toezien op de positie van [politieke partij 2] aanhangers in Ethiopië. Aangezien het niet geloofwaardig is geacht dat betrokkene tot de [politieke partij 2] behoort, leiden de stukken niet tot een ander oordeel.”
4.1.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft eiser ter zitting verklaard dat hij het volgende aan zijn huidige asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Eiser is vanaf 15 juni 2019 actief voor de Amhaarse regio. Hij is betrokken bij de oprichting van de aan de politieke partij [politieke partij 2] gelieerde [stichting] (stichting). Eiser verricht activiteiten voor deze stichting. Hij vindt dat hij als opposant van het huidige Ethiopische regime bij terugkeer naar Ethiopië heeft te vrezen voor vervolging door de Ethiopische autoriteiten en voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM1.
4.2.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft eiser ter zitting verklaard dat zijn standpunten met betrekking tot zijn betrokkenheid bij [politieke partij 1] en de verrichte activiteiten voor [politieke partij 1] zijn ingenomen om te motiveren dat verweerder ten onrechte twijfelt aan zijn politieke overtuiging inzake de doeleinden van [politieke partij 2] .
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting, naar aanleiding van de door eiser in beroep overgelegde e-mail van 6 augustus 2020 van [voorzitter] , de voorzitter van de stichting, heeft verklaard dat thans wel geloofwaardig is dat eiser betrokken is bij de stichting.
Vervolgens heeft verweerder met verwijzing naar het rapport van UK Home Office van
juli 20202 het standpunt ingenomen dat oppositieleden van het Ethiopische regime niet in zijn algemeenheid hebben te vrezen voor vervolging en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij in de negatieve belangstelling van de Ethiopische autoriteiten staat dan wel bij terugkeer zal komen te staan.
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd.
7. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond slaagt en overweegt daartoe als volgt. Eiser heeft onder meer gesteld dat politieke opposanten van het huidige Ethiopische regime, onder wie ook aanhangers en leden van [politieke partij 2] , bij terugkeer naar Ethiopië hebben te vrezen voor vervolging dan wel een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser verwezen naar informatie uit
verschillende bronnen, waaronder informatie zoals genoemd in de aanvullende zienswijze van
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 https://assets.publishing.service.gov.uk/government/uploads/system/uploads/attachment_data/file/900975/CPIN_-
_Ethiopia_-_Opposition_to_the_government.pdf
28 mei 2020 die in het bijzonder betrekking hebben op de positie van aanhangers en leden van [politieke partij 2] . Verweerder heeft ter zitting verwezen naar het rapport van UK Home Office van
juli 2020, maar is niet inhoudelijk ingegaan op voormeld standpunt van eiser in verbinding met de rapporten over [politieke partij 2] leden en aanhangers waarnaar eiser in de aanvullende zienswijze heeft verwezen. Nu verweerder in beroep en dus anders dan in het bestreden besluit wel geloofwaardig acht dat eiser betrokken is bij de stichting, lag het op de weg van verweerder om daarover wel een standpunt in te nemen en te motiveren of vorenbedoelde informatie hem al dan niet tot een ander oordeel leidt. Door dit na te laten is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
8. Uit het voorgaande volgt reeds dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen zes weken na heden een nieuwe beslissing zal moeten nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en geoordeeld.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van het uploaden van deze uitspraak in het digitale dossier een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
27 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.