In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2020 een beschikking gegeven in het kader van een heroverweging van een Europees betalingsbevel. De verzoeker, wonende in Polen, heeft verzocht om heroverweging van het Europees betalingsbevel dat op 6 maart 2019 was uitgevaardigd en op 15 januari 2020 uitvoerbaar was verklaard. De verzoeker stelde dat hij niet op de hoogte was van het betalingsbevel en dat dit op een onvolledig adres was betekend, waardoor hij niet in staat was om verweer te voeren. Arbex BV, de verweerster, heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de verzoeker.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betekening van het betalingsbevel niet voldeed aan de minimumnormen zoals beschreven in de Europese Verordening. De rechtbank concludeerde dat het adres dat door Arbex BV was opgegeven niet volledig was, omdat het nummer van de kantoorunit ontbrak. Hierdoor kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het betalingsbevel de verzoeker had bereikt. De rechtbank oordeelde dat de uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel ongeldig was en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot heroverweging. De zaak werd vervolgens doorverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling.
De beslissing van de rechtbank heeft belangrijke implicaties voor de rechten van de verzoeker, aangezien er geen uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel is en de zaak opnieuw moet worden behandeld. De rechtbank heeft ook de verzoeker gewezen op de rechtsgevolgen van zijn verschijning in de voortgezette procedure en de kosten die daarmee gemoeid zijn.