ECLI:NL:RBDHA:2020:14318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
C/09/594437 / HA RK 20-282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een Europees betalingsbevel en de geldigheid van de uitvoerbaarverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2020 een beschikking gegeven in het kader van een heroverweging van een Europees betalingsbevel. De verzoeker, wonende in Polen, heeft verzocht om heroverweging van het Europees betalingsbevel dat op 6 maart 2019 was uitgevaardigd en op 15 januari 2020 uitvoerbaar was verklaard. De verzoeker stelde dat hij niet op de hoogte was van het betalingsbevel en dat dit op een onvolledig adres was betekend, waardoor hij niet in staat was om verweer te voeren. Arbex BV, de verweerster, heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de verzoeker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betekening van het betalingsbevel niet voldeed aan de minimumnormen zoals beschreven in de Europese Verordening. De rechtbank concludeerde dat het adres dat door Arbex BV was opgegeven niet volledig was, omdat het nummer van de kantoorunit ontbrak. Hierdoor kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het betalingsbevel de verzoeker had bereikt. De rechtbank oordeelde dat de uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel ongeldig was en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot heroverweging. De zaak werd vervolgens doorverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling.

De beslissing van de rechtbank heeft belangrijke implicaties voor de rechten van de verzoeker, aangezien er geen uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel is en de zaak opnieuw moet worden behandeld. De rechtbank heeft ook de verzoeker gewezen op de rechtsgevolgen van zijn verschijning in de voortgezette procedure en de kosten die daarmee gemoeid zijn.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/594437 / HA RK 20-282
Beschikking van 10 december 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (Polen),
verzoeker,
advocaat mr. J.B. Houtappel te Rotterdam,
tegen
ARBEX SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. R.P. Gasseling te Rotterdam.
Verzoeker wordt hierna aangeduid met ‘[verzoeker]’ en verweerster met ‘Arbex BV’.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 12 februari 2019 ingekomen verzoek van Arbex BV tot afgifte van een Europees betalingsbevel (formulier A),
  • het Europees betalingsbevel van 6 maart 2019 (formulier E),
  • de Uitvoerbaarverklaring van 15 januari 2020 (formulier G),
  • het op 16 juni 2020 ingekomen verzoek om heroverweging van [verzoeker],
  • het op 21 september 2020 ingekomen verweerschrift van Arbex BV,
  • de op 26 oktober 2020 ingekomen schriftelijke toelichting van [verzoeker],
  • het op 23 november 2020 ingekomen nadere verweerschrift van Arbex BV.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om heroverweging van het tegen hem op 6 maart 2019 uitgevaardigd en op 15 januari 2020 uitvoerbaar verklaard Europees betalingsbevel.
2.2.
[verzoeker] voert aan dat hij met het bevel, de aanvraag daartoe en de uitvoerbaarverklaring niet bekend was. Pas bij email van 25 mei 2020 van mr. Gasseling aan zijn raadsman in Polen zijn deze aan hem toegestuurd. Uit de door hem ontvangen stukken is [verzoeker] gebleken dat het betalingsbevel indertijd is betekend of ter kennis is gesteld op een onvolledig adres. Dit moet volgens [verzoeker] de reden zijn dat het betalingsbevel hem voorafgaand aan de afgegeven uitvoerbaarverklaring niet heeft bereikt. Arbex BV heeft in haar verzoek tot afgifte van het betalingsbevel verzuimd het juiste (volledige) adres te vermelden, terwijl alle bij het verzoek gevoegde facturen wel het volledige adres vermelden. Bovendien is het adres ook eenvoudig te verifiëren in het handelsregister. Voorts is het betalingsbevel kennelijk ten onrechte toegekend. De grondslag van de gestelde vordering is volkomen voorgewend en de facturen zijn valselijk opgesteld, aldus [verzoeker].
2.3.
Arbex BV voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover nodig - nader worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Uit hetgeen [verzoeker] aanvoert valt af te leiden dat hij meent dat de termijn voor indiening van zijn verzoek tot heroverweging is aangevangen op 25 mei 2020, toen het betalingsbevel, het verzoek en de uitvoerbaarverklaring per email aan zijn advocaat zijn toegezonden. Uitgaande van 25 mei 2020 zou het verzoek tot heroverweging tijdig zijn ingediend.
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 12 lid 5 van de Verordening (EG) Nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (verder te noemen ‘de Verordening’) bepaalt:
“Het gerecht draagt er zorg voor dat het betalingsbevel overeenkomstig het nationale recht aan de verweerder betekend of ter kennis gebracht wordt volgens de methode die voldoet aan de minimumnormen van de artikelen 13, 14 en 15”.
3.3.
Alle in de artikelen 13 en 14 vermelde wijzen van betekening en kennisgeving zijn gebaseerd op volledige zekerheid (artikel 13) of op een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid (artikel 14) dat het betekende document de geadresseerde heeft bereikt.
3.4.
Een niet naleving van de in artikel 12 lid 5 van de Verordening genoemde minimumnormen leidt - zo overwoog het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn uitspraak van 4 september 2014, ECLI:EU:C:2014:2144 - tot een verstoring van het evenwicht tussen de met de Verordening nagestreefde doeleinden, te weten enerzijds snelheid en efficiëntie en anderzijds eerbiediging van de rechten van de verdediging. Als de minimumnormen niet zijn nageleefd, is immers niet zeker dat de verweerder over alle informatie beschikt die hij nodig heeft om te beslissen of hij verweer moet voeren tegen het bevel.
3.5.
Indien een onregelmatigheid ten aanzien van deze minimumnormen pas aan het licht komt nadat het betalingsbevel uitvoerbaar is verklaard, zo overwoog het HvJ EU verder in voornoemde uitspraak, moet de verweerder in staat worden gesteld om op te komen tegen die onregelmatigheid. De in artikel 16 tot en met 20 van de Verordening beschreven procedure is dan niet van toepassing. Wanneer een onregelmatigheid als hier bedoeld genoegzaam wordt aangetoond, brengt zij de ongeldigheid van de uitvoerbaarverklaring mee.
3.6.
De rechtbank dient, gelet op de stellingen van [verzoeker] eerst te beoordelen of de minimumnormen voor wat betreft de betekening van het betalingsbevel in acht zijn genomen.
3.7.
In de op 15 januari 2020 afgegeven uitvoerbaarverklaring is vermeld dat het tegen [verzoeker] uitgevaardigd Europees betalingsbevel op 16 juli 2019 is betekend of ter kennis is gebracht. De rechtbank beschikt over een in de Poolse taal opgestelde schriftelijke verklaring van 4 november 2019 van de Districtsrechtbank voor [plaats]-Centrum te [plaats], Sector 1 Civiel, gericht aan Flanderijn Gerechtsdeurwaarders. Uit de vertaling van deze verklaring in de Nederlandse taal blijkt dat een medewerker van het postkantoor overeenkomstig de Poolse wet tweemaal heeft getracht het aan [verzoeker] geadresseerde poststuk uit te reiken. Aangezien de geadresseerde niet werd aangetroffen, heeft hij het stuk op het postkantoor neergelegd en op de deur van de geadresseerde een kennisgeving achtergelaten waarin werd aangegeven waar en wanneer de brief moet worden afgehaald. De geadresseerde heeft het poststuk niet opgehaald, dus is het door het postkantoor geretourneerd, waarop het aan het dossier is toegevoegd, waarmee de betekening op 16 juli 2019 heeft plaatsgevonden.
3.8.
De rechtbank kwam, gelet op voormelde verklaring, tot de conclusie dat het betalingsbevel overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 lid 1 onder d van de Verordening rechtsgeldig aan [verzoeker] was betekend en de uitvoerbaarverklaring met inachtneming van de in artikel 16 lid 2 juncto artikel 18 lid 1 van de Verordening gestelde termijnen kon worden afgegeven.
3.9.
Gelet op hetgeen [verzoeker] in zijn verzoek tot heroverweging gemotiveerd aanvoert komt de rechtbank thans echter tot de conclusie dat het adres, zoals door Arbex BV in haar verzoek tot afgifte van een betalingsbevel is opgenomen, niet volledig is. In het verzoek staat als adres vermeldt ‘[plaats] te [plaats] (Polen)’. [verzoeker] heeft voldoende aangetoond dit het adres is van een gebouw waarin meerdere bedrijven zijn gevestigd in verschillende kantoorunits. Het nummer van de kantoorunit van [verzoeker] ontbreekt in het verzoek en daardoor ook in de betekening van het betalingsbevel. De rechtbank overweegt dat in het merendeel van de bij het verzoek tot afgifte van het betalingsbevel gevoegde facturen wel het nummer van de kantoorunit is vermeld, zodat de volledige adressering (inclusief unitnummer) bij Arbex BV bekend moet zijn. Bovendien staat [verzoeker] met zijn bedrijf ingeschreven in het handelsregister met het volledige adres, inclusief unitnummer. Arbex BV kan er niet zonder meer op vertrouwen dat het adres van [verzoeker] (zonder unitnummer), zoals bijvoorbeeld vermeld in een door de raadsman van [verzoeker] in 2017 in Polen ingediend verzoek tot afgifte van een betalingsbevel tegen Arbex BV, met het oog op de betekening van het betalingsbevel in de onderhavige procedure voldoende volledig was.
3.10.
De rechtbank stelt derhalve vast dat de betekening van het betalingsbevel op het adres [plaats] te [plaats] (Polen) weliswaar overeenkomstig artikel 14 lid 1 en onder d van de Verordening heeft plaatsgevonden, maar dat, gelet op de onvolledigheid van het adres, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het bevel [verzoeker] heeft bereikt.
3.11.
Uit het vorenstaande volgt dat [verzoeker] genoegzaam heeft aangetoond dat niet aan de minimumvereisten zoals omschreven in de artikelen 13, 14 en 15 van de Verordening is voldaan. Dit betekent dat de op 15 januari 2020 afgegeven uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel geacht moet worden ongeldig te zijn. Uit het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie volgt dat in deze situatie de artikelen 16 tot en met 20 van de Verordening niet van toepassing zijn. Aan een heroverweging als bedoeld in artikel 20 van de Verordening kan daarom niet worden toegekomen. Dit betekent dat [verzoeker] in zijn verzoek tot heroverweging niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
3.12.
Gevolg van deze uitspraak is dat er geen uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel is. Het op 6 maart 2019 uitgevaardigd Europees betalingsbevel zou daarom opnieuw aan [verzoeker] uitgereikt dienen te worden, zodat daarna alsnog de uitvoerbaarverklaring afgegeven zou kunnen worden, tenzij [verzoeker] tijdig aangeeft verweer te willen voeren. Uit alles blijkt echter dat [verzoeker] verweer wil voeren tegen het Europees betalingsbevel van 6 maart 2019, zodat de rechtbank, ter voorkoming van kosten en vertraging, de zaak reeds nu zal verwijzen naar de gewone procedure (artikel 17 van de Verordening).
3.13.
Arbex BV geeft in haar verzoek tot afgifte van een betalingsbevel als grond voor de bevoegdheid van het gerecht aan ‘plaats van uitvoering van de desbetreffende verbintenis’. Gelet op de plaats van vestiging van Arbex BV gaat de rechtbank ervan uit dat hiermee Amsterdam wordt bedoeld. Uit de overgelegde stukken in het kader van deze heroverwegingsprocedure valt geen andere plaats van uitvoering in Nederland af te leiden. De zaak zal derhalve worden doorverwezen naar de rechtbank Amsterdam.
3.14.
Ongeacht of [verzoeker] in de voortgezette procedure verschijnt en of hij het griffierecht tijdig heeft voldaan, geldt een vonnis in de voortgezette procedure als een vonnis op tegenspraak en moet eventueel hoger beroep tegen een einduitspraak in de voortgezette procedure door [verzoeker] worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 6 van de Uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure, wijst de rechter [verzoeker] hierbij op de hiervoor bedoelde rechtsgevolgen.
3.15.
Indien [verzoeker] in de voortgezette procedure verschijnt, zal van hem een griffierecht van € 937,- worden geheven, te voldoen binnen vier weken na verschijning. Van een verweerder die onvermogend is, wordt een lager griffierecht geheven, te weten € 83,--, indien hij bij zijn verschijning in het geding heeft overgelegd:
1º een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
2º een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet.
3.16.
Het reeds door Arbex BV betaalde griffierecht bedraagt € 1.992,-

4.De beslissing:

De rechtbank:
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot heroverweging;
- beveelt dat deze procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens het gewone burgerlijk procesrecht en wel volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van de rechtbank Amsterdam, sector civiel recht, van
woensdag 27 januari 2021 te 10:00 uur, alwaar partijen, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat, dienen te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 206