ECLI:NL:RBDHA:2020:14311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
C/09/594667 / HA ZA 20-584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening door ProRail voor project PHS Rijswijk – Delft Zuid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de vervroegde onteigening van gronden door ProRail B.V. voor de realisatie van het project PHS Rijswijk – Delft Zuid. De rechtbank heeft de vordering van ProRail tot onteigening van bepaalde gronden toegewezen, ondanks het verweer van de gedaagde partij, die betoogde dat de noodzaak voor onteigening ontbrak. De gedaagde voerde aan dat de gronden niet noodzakelijk waren voor de uitvoering van het project en dat er alternatieven waren. De rechtbank oordeelde dat de Kroon, die het onteigeningsbesluit had genomen, in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de onteigening gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat de toetsing van de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit marginaal was, tenzij er nieuwe feiten aan het licht kwamen die de noodzaak tot onteigening in twijfel trokken. De rechtbank concludeerde dat de gronden zowel voor de aanleg van de spoorbaan als voor werkterreinen noodzakelijk waren en dat de gedaagde niet had aangetoond dat de onteigening niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft de gedaagde schadeloosstelling toegewezen en de verdeling van deze schadeloosstelling tussen de betrokken partijen vastgesteld. De rechtbank heeft ook deskundigen benoemd om de schadeloosstelling te begroten en een publicatie van het vonnis in de lokale media bevolen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/594667 / HA ZA 20-584
Vonnis van 16 december 2020
in de zaak van
PRORAIL B.V., te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. E.W.J. de Groot te Breda,
tegen
[gedaagde], te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.M.E. Verhaegh te Den Haag,
en
CUMBERLAND INVESTMENTS DESIGNATED ACTIVITY COMPANY, te Dublin, Ierland,
interveniënt,
advocaat: mr. H.S. Mensonides te Amsterdam,
en
[interveniënt sub 2], te [plaats 2] , gemeente [gemeente 1] ,
interveniënt,
advocaat mr. D. de Jong te Zeist.
Partijen worden hierna aangeduid als ProRail, [gedaagde] , Cumberland en [interveniënt sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 augustus 2020.
1.2.
Op 13 november 2020 is meervoudig pleidooi gehouden, waarbij beide partijen en [interveniënt sub 2] aan de hand van pleitaantekeningen hun standpunt hebben toegelicht. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[gedaagde] voert verweer tegen de vervroegde onteigening van de bij Koninklijk Besluit van 13 februari 2020 (hierna het KB) ter onteigening aangewezen gronden, zoals nader omschreven in het tussenvonnis van 19 augustus 2020 (hierna: de gronden). De gronden zijn in het KB ter onteigening aangewezen voor de realisatie van het project PHS Rijswijk – Delft Zuid dat onder meer voorziet in het viersporig maken van het traject Rijswijk tot aan Delft Zuid, met bijkomende werken. Op een deel van de gronden zal het werk (spoorbaan, sloot en talud) worden gerealiseerd, de overige gronden zijn benodigd als werkterrein.
2.2.
[gedaagde] verzoekt ProRail niet ontvankelijk te verklaren, althans haar de vordering te ontzeggen, althans de onteigening alleen uit te spreken voor gronden die permanent benodigd zijn en in het bestemmingsplan van de gemeente als “verkeer” zijn aangewezen’. Daartoe stelt [gedaagde] dat de noodzaak voor de onteigening, dan wel de noodzaak voor de onteigening van de gronden die als werkterrein gaan worden gebruikt, ontbreekt.
Noodzaak onteigening
2.3.
De rechtbank is gehouden de rechtmatigheid van het door de Kroon genomen onteigeningsbesluit inhoudelijk te toetsen, op grondslag van de bij de Kroon tegen de onteigening naar voren gebrachte bezwaren. Deze toetsing is in beginsel marginaal, dat wil zeggen beperkt tot de vraag of de Kroon bij de afweging van de belangen van partijen in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat de onteigening gerechtvaardigd is. Er is daarnaast slechts plaats voor een zelfstandige beoordeling van de noodzaak tot onteigening, en daarmee van de rechtmatigheid ervan, wanneer zich na de datum van het KB gewijzigde of alsnog aan het licht gekomen omstandigheden hebben voorgedaan die betrekking hebben op de rechtmatigheid van de onteigening. In dat geval vindt een volledige toetsing plaats.
2.4.
ProRail heeft de gronden voor twee doeleinden nodig: voor aanleg van het werk (spoorbaan, sloot en talud) en als werkterrein om het werk uit te kunnen voeren. Van de gronden is een deel van 5. 939 m2 permanent benodigd en een deel van 1.266m2 als werkterrein. [gedaagde] stelt dat niet valt in te zien waarom onteigening van de gronden voor gebruik als werkterrein noodzakelijk is. Daarbij verwijst hij naar een met deze zaak samenhangende onteigeningsprocedure, C/09/594675 / HA ZA 20-586, die gaat over te onteigenen gronden van [de B.V.] , een besloten vennootschap waarvan hij de aandelen houdt . In die procedure is door een akte beperking oppervlakte onteigening duidelijk geworden dat ProRail geen gronden meer nodig heeft om te gebruiken als werkterrein. Het maakt niet uit dat ProRail die akte later weer heeft ingetrokken. [gedaagde] voert aan dat de rechtbank dient te onderzoeken waarom een deel van de gronden waarvoor in deze procedure de onteigening wordt gevorderd wel nodig is als werkterrein, als dat in de andere procedure niet meer het geval is. Voorts kan volgens [gedaagde] in het licht van dit nieuwe feit niet meer worden volstaan met een marginale rechtmatigheidstoetsing. Daarbij voert hij ook aan dat de werkterreinen onderling niet te verbinden zijn door een toegangsweg, zodat dit argument van ProRail niet op kan gaan. De vorm en omvang van de werkterreinen lijkt bovendien ingegeven door de wens om mooie rechthoekige percelen te creëren. Zo faciliteert ProRail ook de gemeente Rijswijk die deze gronden moet verwerven voor de uitvoering van bestemmingsplan ‘Sion – ’t Haantje, tweede herziening’. Op deze gronden komt namelijk op basis van dit bestemmingsplan een woonbestemming. Nu de noodzaak tot verwerving van deze tijdelijk benodigde gronden als werkterrein ontbreekt moet de vordering van ProRail tot onteigening daarvan worden afgewezen. De Kroon had de gronden bestemd voor werkterrein niet ter onteigening mogen aanwijzen, aldus [gedaagde] .
2.5.
ProRail heeft ter zitting toegelicht dat de gronden waarvan onteigening wordt gevorderd om te worden gebruikt als werkterrein, noodzakelijk zijn voor dat doel. Zij heeft daartoe ter zitting gesteld dat de werkterreinen niet alleen als verbindingsweg nodig zijn, maar ook voor opslag en om voldoende fysieke ruimte te creëren om het werk op een efficiënte manier uit te kunnen voeren.
Voor wat betreft de woonbestemming op de gronden wijst ProRail op het volgende. De planologische grondslag, reden en noodzaak voor de onteigening zijn gelegen in het Tracébesluit Programma Hoogfrequent Spoorvervoer viersporigheid Rijswijk- Delft Zuid. In het Tracébesluit ligt de belangenafweging besloten omtrent het ruimtelijk beslag voor het werk en de werkterreinen. Ten aanzien van de werkterreinen bepaalt het Tracébesluit dat deze nodig zijn voor opslag van materialen en verblijven, toegangswegen om het werk te kunnen bereiken en bouwruimte om het werk te kunnen realiseren. Ingevolge artikel 13 lid 1 Tracéwet geldt het Tracébesluit als voorbereidingsbesluit en op grond van artikel 13 lid 4 Tracéwet als omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 10 Tracéwet dient de bestemming in overeenstemming te worden gebracht met het inmiddels onherroepelijke Tracébesluit. Dit had moeten gebeuren op uiterlijk 12 juli 2018, maar is nog niet gebeurd. Het feit dat de gronden een afwijkende woonbestemming hebben gekregen staat dus niet in de weg aan het gebruik voor spoorwegdoeleinden zoals voorzien in het Tracébesluit.
2.6.
De rechtbank ziet in hetgeen [gedaagde] aanvoert geen aanleiding om het KB meer dan marginaal te toetsen. De akte beperking oppervlakte onteigening in de samenhangende procedure is door ProRail ingetrokken. In onderhavige procedure is nooit onduidelijkheid geweest over de gronden waarvoor de vordering tot onteigening is ingediend. Voorts was aan [gedaagde] al bekend dat ProRail de werkterreinen na uitvoering van het werk niet permanent nodig heeft. ProRail heeft immers gepoogd om onteigening te voorkomen door aan [gedaagde] voor te stellen de gronden die als werkterrein nodig zijn van hem te huren. Daar is [gedaagde] destijds niet mee akkoord gegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van (gewijzigde of nieuw aan het licht gekomen) omstandigheden die maken dat er ruimte is voor een meer dan marginale rechtmatigheidstoets van het KB. Dat betekent dat enkel de vraag voorligt of de Kroon in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen dat de gronden ter onteigening kunnen worden aangewezen.
2.7.
Bij de Kroon heeft [gedaagde] ook naar voren gebracht dat hij de noodzaak van onteigening van de werkterreinen betwist en meent dat die eerder is ingegeven door een gewenste kadastrale situatie. Dit verweer zal de rechtbank marginaal toetsen.
2.8.
De Kroon heeft in het KB de noodzaak en urgentie van de onteigening toegelicht. Ten aanzien van het specifieke verweer van [gedaagde] is als volgt overwogen:

Uit de Ons overgelegde stukken en hetgeen in de hoorzitting naar voren is gebracht, blijkt dat de gronden van reclamanten die tijdelijk benodigd zijn als werkterrein volledig nodig zijn om het werk te kunnen realiseren. De werkterreinen zijn onder andere nodig voor een tijdelijke toegangsweg. Verzoeker heeft in de hoorzitting kenbaar gemaakt dat zij naar aanleiding van de zienswijze van reclamanten contact heeft opgenomen met de aannemer. Daaruit is niet naar voren gekomen wie aan reclamanten gemeld heeft dat de werkterreinen niet volledig benodigd zijn en waarom dat zo zou zijn. Wij kunnen reclamanten dan ook niet volgen in hun betoog hierover en over het verloop van de grens van de werkterreinen.
Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
In reactie op een bezwaar over een door ProRail op gronden van de vennootschap van [gedaagde] te realiseren railinzetplaats heeft de Kroon het volgende overwogen:

In de hoorzitting heeft verzoeker[nootbank rechtbank: ProRail]
kenbaar gemaakt dat alle in de onteigening betrokken gronden benodigd zijn om het werk waarvoor onteigend wordt te kunnen realiseren. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag is niet ingegeven door de wens van de gemeente Rijswijk om deze gronden in te richten. Ook heeft verzoeker kenbaar gemaakt niet voornemens te zijn de werkterreinen nadat het werk is gerealiseerd te leveren aan de gemeente Rijswijk. De zienswijze van reclamanten[noot rechtbank: onder andere [gedaagde] ]
geeft Ons geen aanleiding hieraan te twijfelen.
2.9.
Gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd acht de rechtbank het oordeel van de Kroon begrijpelijk. De Kroon heeft in redelijkheid tot dat besluit kunnen komen. Weliswaar heeft de Kroon in reactie op het specifieke bezwaar inzake de kadastrale situatie van de werkterreinen alleen verwezen naar het gebruik van de werkterreinen als tijdelijke toegangsweg, maar daarbij is vermeld dat de werkterreinen hiervoor “onder andere” nodig zijn. Elders in het KB heeft de Kroon overwogen dat de werkterreinen benodigd zijn om het werk te kunnen realiseren. Ook ProRail heeft toegelicht dat ook ruimte nodig is voor opslag en om het werk uit te voeren.
In hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd, vindt de rechtbank dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het verweer van [gedaagde] tegen de onteigening treft geen doel.
Onteigening
2.10.
Het verweer van [gedaagde] tegen de gevorderde vervroegde onteigening wordt verworpen. De rechtbank is van oordeel dat alle op straffe van nietigheid voorgeschreven wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. Reden waarom de vordering van ProRail tot vervroegde onteigening voor toewijzing gereed ligt.
2.11.
[gedaagde] heeft de aangeboden schadeloosstelling verworpen. ProRail heeft aangeboden dat het voorschot op de schadeloosstelling kan worden bepaald op 100% van het aanbod, zodat nadere zekerheidsstelling achterwege kan blijven. Het voorschot op de schadeloosstelling zal daarom worden bepaald op 100% van het aanbod, te weten een bedrag van € 441.000,-. Cumberland heeft gesteld dat zij een eerste en derde recht van hypotheek heeft op de te onteigenen gronden, [interveniënt sub 2] heeft gesteld een tweede recht van hypotheek te hebben. Bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak en nogmaals bij pleidooi heeft Cumberland uiteengezet dat het volledige voorschot op de schadeloosstelling volgens de volgende verdeling aan haar en aan [interveniënt sub 2] dient te worden betaald: € 190.587,69 aan Cumberland voor haar eerste hypotheek, € 105.000,- aan [interveniënt sub 2] voor zijn tweede hypotheek en vervolgens de resterende € 145.412,31 aan Cumberland voor haar derde hypotheek. ProRail en [gedaagde] hebben tegen deze verdeling geen bezwaar gemaakt. [interveniënt sub 2] heeft gevorderd, althans zich op het standpunt gesteld dat hem een gedeelte van het voorschot toekomt ter hoogte van zijn hypotheek van € 105.000, zodat hij geacht wordt hiermee te hebben ingestemd. De rechtbank zal daarom dienovereenkomstig beslissen.
2.12.
Bij dagvaarding heeft ProRail een schadebeperkende bijkomende aanbieding gedaan, inhoudende dat resterende delen van percelen, die niet benodigd zijn voor de realisatie van het project, door ProRail kunnen worden aangekocht. Deze overhoeken betreffen de percelen gemeente [gemeente 2] [sectie x] nummer [1] ter grootte van 157 m², gemeente [gemeente 2] [sectie x] nummer [2] ter grootte van 3.075 m², gemeente [gemeente 2] [sectie x] nummer [3] ter grootte van 200 m², gemeente [gemeente 2] [sectie x] nummer [4] ter grootte van 184 m² en delen van de percelen gemeente [gemeente 2] [sectie x] nummer [5] ter grootte van 493 m² en gemeente [gemeente 2] [sectie x] nummer [6] ter grootte van 476 m² (11/12e eigendom). De totale oppervlakte omvat 4.585 m². ProRail biedt aan deze overhoeken aan te kopen voor een totaalbedrag van € 295.447,00 dan wel het door deskundigen geadviseerde of door de rechtbank vast te stellen aankoopbedrag. De rechtbank zal ProRail veroordelen tot gestanddoening van deze aanbieding, voor een termijn van vier weken na dit onteigeningsvonnis.
2.13.
De rechtbank dient zich ingevolge artikel 54j Ow te laten voorlichten door deskundigen, aan wie de opdracht wordt gegeven de schadeloosstelling te begroten. Bij beschikking van 18 februari 2020 zijn mr. I.P.A. van Heijst, ing. P.H. Reinders Folmer en C.G. Plomp tot deskundigen benoemd. De opneming heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020. Gelet hierop bepaalt de rechtbank dat het in de procedure met zaak- en rekestnummer C/09/585932 / HA RK 19-729 uit te brengen voorlopig oordeel zal gelden als een concept-deskundigenrapport in deze onteigeningsprocedure. De rechtbank zal de deskundigen verzoeken om, zodra dit mogelijk is, een voorstel voor een tijdpad van het deskundigenonderzoek van conceptrapport tot en met het definitieve rapport aan de rechtbank te doen toekomen.
2.14.
Ten slotte zal de rechtbank een nieuws- en advertentieblad aanwijzen ter publicatie van dit vonnis.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt vervroegd de onteigening uit ten name en ten behoeve van ProRail van:
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 1] , ter grootte van [aantal 1] hectare;
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 2] , ter grootte van [aantal 2] hectare;
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 3] , ter grootte van [aantal 3] hectare;
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 4] , ter grootte van [aantal 3] hectare;
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 5] , ter grootte van [aantal 3] hectare;
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 6] , ter grootte van [aantal 4] hectare;
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 7] , ter grootte van [aantal 5] hectare;
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 8] , ter grootte van [aantal 6] hectare;
  • een deel ter grootte van [aantal 7] hectare van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [5] , ter grootte van [aantal 8] hectare;
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 9] , ter grootte van [aantal 9] hectare;
  • een deel ter grootte van [aantal 10] van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [6] , ter grootte van [aantal 11] hectare;
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 11] , ter grootte van [aantal 12] hectare;
  • het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , [sectie x] , nummer [nummer 12] , ter grootte van [aantal 13] hectare;
vrij van alle lasten en rechten;
3.2.
stelt het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde] vast op een bedrag van € 441.000,-, zijnde 100% van het aanbod van Prorail en waarvan een bedrag van € 190.587,69 door Prorail wordt uitgekeerd aan Cumberland, een bedrag van € 105.000,- aan [interveniënt sub 2] en tot slot het resterende bedrag van € 145.412,31 aan Cumberland;
3.3.
veroordeelt ProRail tot gestanddoening van het bijkomend aanbod zoals omschreven onder 2.12, gedurende vier weken na dit vonnis;
3.4.
verzoekt de deskundigen om, zodra dit mogelijk is, een voorstel voor een tijdpad van het deskundigenonderzoek van conceptrapport tot en met het definitieve rapport aan de rechtbank te doen toekomen;
3.5.
wijst het “AD/Haagsche Courant” en “Groot Rijswijk” aan als nieuws- en advertentieblad waarin de griffier van deze rechtbank de onder 3.1 vermelde beslissing bij uittreksel zal plaatsen;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes, mr. I.A.M. Kroft en mr. W. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 2184