Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De verdere procedure
- het tussenvonnis van 12 augustus 2020;
- de e-mail van ProRail van 8 oktober 2020;
- de e-mail van ProRail van 9 november 2020;
- de e-mail van ProRail van 11 november 2020.
Uit de Ons overgelegde stukken en hetgeen in de hoorzitting naar voren is gebracht, blijkt dat de gronden aan de oost- en de westzijde van het te verbreden spoor niet gemist kunnen worden en nodig zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden om de verbreding met bijkomende werken mogelijk te kunnen maken. Wij kunnen reclamanten dan ook niet volgen in hun betoog dat er meer grond ter onteigening wordt aangewezen dan voor de uitvoering van het project noodzakelijk is. Reclamanten stellen terecht dat het Tracébesluit, naast ruimte aan de oostzijde van het spoor, ook ruimte aan de westzijde van het spoor biedt om de railinzetplaats te projecteren. Dat er uiteindelijk voor gekozen is om de railinzetplaats aan de oostzijde te realiseren vloeit voort uit het feit dat de railinzetplaats moet voorzien in het plaatsen van materieel in het noordelijke spoor.