Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1986. Eiser heeft eerder, op 29 maart 2017, in Italië asiel aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- nationaliteit, identiteit en herkomst;
- problemen naar aanleiding van de aanwezigheid op een feest.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit van eiser geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over de problemen in Nigeria naar aanleiding van de aanwezigheid op een feest heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Verder is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Ook is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
4. Eiser voert in beroep aan dat hij [......] is. Deze naam is door de Italiaanse autoriteiten echter ingekort tot [eiser] omdat zij de naam te lang vonden. Volgens eiser nemen de Italiaanse autoriteiten het niet zo nauw met het registreren van personalia. Ter onderbouwing van zijn identiteit heeft eiser in beroep een kopie van een doopakte overgelegd.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er van heeft mogen uitgaan dat eisers naam [eiser] is. Dit is niet alleen de naam waaronder hij is geregistreerd in Italië, maar eiser heeft deze naam bovendien opgegeven bij het indienen van zijn asielaanvraag in Nederland. Ook bij het aanmeldgehoor op 16 oktober 2019 heeft eiser deze naam genoemd. Tijdens dit gehoor is aan eiser expliciet gevraagd of de genoteerde naam [eiser] juist is en of hij in zijn land van herkomst onder deze naam is geregistreerd. Eiser heeft hierop bevestigend geantwoord. Eiser heeft geen (officiële) documenten waaruit blijkt dat zijn naam [......] is. De door eiser in beroep overgelegde kopie van een doopakte leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat dit geen identificerend document betreft omdat deze akte niet is voorzien van een pasfoto dan wel een ander identificerend element.
6. Eiser voert verder aan dat hij bij terugkeer naar Nigeria vreest voor een gevangenisstraf van 14 jaar in verband met vervolging door de autoriteiten vanwege homoseksuele activiteiten waar hij van verdacht wordt.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Van belang is dat eiser vage en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn vriendschap met [A (voornaam)] : eiser heeft verklaard dat hij [A (voornaam)] niet zo goed kent, maar hij heeft ook verklaard dat dat zij jeugdvrienden zijn. Eiser weet niet wat de seksuele geaardheid van [A (voornaam)] is. Ook heeft eiser nauwelijks details gegeven over het feest van [A (voornaam)] , bijvoorbeeld of [A (voornaam)] cadeaus heeft gekregen. Eiser kan eveneens geen details geven over de plek waar hij medische hulp heeft gekregen. Tevens heeft eiser tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de manier en het moment waarop hij probeerde te vluchten, het moment waarop hij werd opgepakt en de manier waarop hij erachter kwam dat hij werd gezocht door de politie.
8. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielrelaas twee documenten overgelegd, te weten een kopie van een ‘special police gazette bulletin’ en een krantenbericht uit de Nigerian Observer. Volgens eiser had verweerder onderzoek moeten doen naar deze documenten door deze aan te bieden aan Bureau Documenten voor nader onderzoek. Ook had verweerder een individueel ambtsbericht moeten opvragen. Eiser wijst op werkinstructie 2014/10 waaruit volgt dat bij een eerste asielaanvraag als uitgangspunt dient te gelden dat indien de authenticiteit van een document niet kan worden vastgesteld, dit niet ten nadele van de vreemdeling gebruikt mag worden. Volgens eiser dient hij het voordeel van de twijfel te krijgen.
9. De rechtbank stelt vast dat de door eiser overgelegde documenten betrekking hebben op iemand met de naam [......] . In de documenten staat niet de naam van eiser genoemd. Nu eiser (gelet op overweging 5.) niet heeft aangetoond dat hij degene is die wordt genoemd in de documenten is de rechtbank van oordeel dat deze documenten niet kunnen dienen als onderbouwing van zijn asielrelaas. Verweerder kon de documenten daarom buiten beschouwing laten en hoefde de documenten niet aan de bieden aan Bureau Documenten voor nader onderzoek. Evenmin was verweerder gehouden om een individueel ambtsbericht op te vragen.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder eisers asielaanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
11. Eiser voert verder aan dat ten onrechte een vertrektermijn is onthouden en dat het inreisverbod prematuur is opgelegd. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 mei 2013 (Arslan, nr. C-534/11)stelt eiser dat met het indienen van een eerste asielaanvraag sprake is van rechtmatig verblijf, zolang nog niet is beslist op die asielaanvraag of op het daartegen ingestelde beroep. Eiser ervaart het inreisverbod als een strafsanctie.
12. Nu verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft verweerder kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Omdat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten is verweerder in beginsel gehouden op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod uit te vaardigen. Van strijd met het arrest Arslan is de rechtbank niet gebleken nu eiser legaal in Nederland verbleef tot de weigering van de gevraagde verblijfsvergunning asiel. Ook de beroepsprocedure mocht eiser in Nederland afwachten omdat hij een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Ten slotte overweegt de rechtbank dat een inreisverbod geen strafsanctie is. Dat eiser het inreisverbod ervaart als een strafsanctie, hoe begrijpelijk ook, maakt dat niet anders.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.