In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, geboren in 1950, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met als doel gezinshereniging met haar meerderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De aanvraag werd afgewezen op basis van het standpunt dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon, waardoor er geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven zou zijn zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiseres heeft gesteld dat er een sterke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen haar en haar zoon, die in Nederland woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres financieel afhankelijk is van haar zoon, die haar regelmatig geld toestuurt. Daarnaast heeft eiseres gezondheidsproblemen en is zij volledig afhankelijk van de zorg van haar zoon, die in Marokko woont. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiseres geen sociaal netwerk of familie meer heeft in Marokko, wat haar situatie verder bemoeilijkt.
De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een belangenafweging moet worden gemaakt tussen het belang van eiseres en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.050,-.