ECLI:NL:RBDHA:2020:14239
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning humanitair tijdelijk na aangifte mensenhandel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had in Nederland aangifte gedaan van mensenhandel en verzocht om een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’. De IND had deze aanvraag afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie had vastgesteld dat Nederland geen rechtsmacht had over de feiten die eiseres had aangegeven. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Tijdens de zitting op 17 december 2020 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, zoals gesteld in de beleidsregels van de IND. Het Openbaar Ministerie had aangegeven dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk was, wat de afwijzing van de aanvraag rechtvaardigde.
De rechtbank benadrukte dat de IND geen uitzondering op de beleidsregels hoefde te maken, omdat de argumenten van eiseres niet specifiek voor haar golden, maar voor alle slachtoffers van mensenhandel. Eiseres had ook verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat werd toegewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding en dat eiseres geen belang meer had bij de gevraagde voorlopige voorziening, nu er op het beroep was beslist.