ECLI:NL:RBDHA:2020:14239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20-2208 en AWB 20-2209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning humanitair tijdelijk na aangifte mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had in Nederland aangifte gedaan van mensenhandel en verzocht om een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’. De IND had deze aanvraag afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie had vastgesteld dat Nederland geen rechtsmacht had over de feiten die eiseres had aangegeven. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

Tijdens de zitting op 17 december 2020 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, zoals gesteld in de beleidsregels van de IND. Het Openbaar Ministerie had aangegeven dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk was, wat de afwijzing van de aanvraag rechtvaardigde.

De rechtbank benadrukte dat de IND geen uitzondering op de beleidsregels hoefde te maken, omdat de argumenten van eiseres niet specifiek voor haar golden, maar voor alle slachtoffers van mensenhandel. Eiseres had ook verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat werd toegewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding en dat eiseres geen belang meer had bij de gevraagde voorlopige voorziening, nu er op het beroep was beslist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2208 en AWB 20/2209
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 17 december 2020 in de zaak tussen
[eiseres], geboren op [1992], van Nigeriaanse nationaliteit, eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visscher).

Inleiding en procesverloop

Eiseres stelt dat zij in Italië het slachtoffer is geworden van mensenhandel. Zij heeft op 6 januari 2020 in Nederland aangifte gedaan van mensenhandel. De aangifte is door verweerder (hierna: de IND) ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’.
De IND heeft de aanvraag van eiseres op 14 januari 2020 (het primaire besluit) afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt, maar dat is op 16 maart 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. Ze heeft ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep en verzoek zijn op 17 december 2020 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en de tolk A. Madu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Personen die aangifte doen van mensenhandel krijgen een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’ als zij aan een aantal voorwaarden voldoen. Dit staat in de beleidsregels van de IND [1] . Eén van die voorwaarden is dat het Openbaar Ministerie vindt dat het noodzakelijk is dat de persoon die de aangifte heeft gedaan in Nederland blijft.
2. Eiseres voldoet niet aan deze voorwaarde. Dit blijkt uit het feit dat het Openbaar Ministerie in zijn brief van 13 januari 2020 heeft gesteld (a) dat Nederland geen rechtsmacht heeft voor de feiten waarvan eiseres aangifte heeft gedaan en (b) dat er geen of onvoldoende aanknopingspunten zijn om het onderzoek over te dragen aan Italië. De IND heeft de aanvraag van eiseres daarom naar het oordeel van de rechtbank mogen afwijzen. De IND mag zich baseren op de beslissing van het OM, de IND hoeft daarnaast geen eigen onderzoek te doen. Dat eiseres zelf vindt dat haar aanwezigheid in Nederland wel noodzakelijk is, maakt geen verschil. Het gaat er namelijk niet om wat eiseres vindt, maar wat het Openbaar Ministerie vindt. Voor zover eiseres het niet eens is met de beslissing van het Openbaar Ministerie, kan zij daarover een klacht indienen bij het Gerechtshof. In deze zaak kan de rechtbank hier niet over oordelen, want daar geldt een aparte procedure voor.
3. De rechtbank oordeelt verder dat de IND voor eiseres geen uitzondering op de beleidsregels heeft hoeven maken. Zo’n uitzondering hoeft de IND alleen te maken als de regel voor eiseres gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden niet verhouding staan tot het doel van de regel [2] . Het moet daarbij gaan om bijzondere omstandigheden die specifiek betrekking hebben op de persoon die zich er op beroept.
4. Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat de IND onvoldoende rekening heeft gehouden met het beschermingsdoel van de verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’, dat slachtoffers van mensenhandel een groot belang hebben bij een veilige leefomgeving en dat zij in Italië een groot risico loopt om te worden besmet met het coronavirus.
5. De rechtbank oordeelt dat de IND hier tegenin heeft kunnen brengen dat het doel van de beleidsregel op zichzelf niet is het beschermen van slachtoffers van mensenhandel, maar het verlenen van een tijdelijke verblijfstitel aan vreemdelingen die hun medewerking verlenen bij de bestrijding van mensenhandel [3] . Aangezien het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat Nederland geen rechtsmacht heeft ten aanzien van de feiten waarvan eiseres aangifte heeft gedaan, dat de aangifte van eiseres geen aanknopingspunten biedt voor verder onderzoek (in Italië) en dat de aanwezigheid van eiseres in Nederland niet noodzakelijk is, is er geen sprake van een situatie waarin eiseres haar medewerking verleent bij het bestrijden van mensenhandel. De argumenten die eiseres verder heeft gegeven, gelden niet specifiek voor haar maar voor alle slachtoffers van mensenhandel en/of personen die worden overgedragen aan Italië. Dit zijn dus geen bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de regel rechtvaardigen.
6. Eiseres heeft tot slot gesteld dat ten aanzien van Italië niet kan worden uitgegaan van het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit argument kan eiseres naar voren brengen in haar Dublin-procedure, maar speelt geen rol bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’. Hetzelfde geldt voor het argument van eiseres dat klagen of aangifte doen bij de Italiaanse autoriteiten zinloos is.
7. Eiseres heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. Dit verzoek wordt toegewezen.
8. Omdat er beslist is op het beroep, heeft eiseres geen belang meer bij de gevraagde voorlopige voorziening.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Paragraaf B8/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Met de beleidsregel wordt aansluiting gezocht bij Richtlijn 2008/81/EG.